Tekstweergave van GA-1932_MB019_00031
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
geenerlei
overleg
gepleegd;
het
heeft
hem
op
zijn
beklag
niet
geantwoord,
althans
niet
vóór
het
verschijnen
van
de
genootschapsuitgaaf;
het
heeft
inde
inleiding
gezegd,
dat
Van
Houten’s
oplaag
was
uitverkocht;
hetgeen
onwaar
was;
het
spreekt
bij
de
reclame
steeds
van
eigen
werk
en
verzwijgt,
dat
dit
Van
Houten’s
werk
is.
Over
dit
alles
voelt
Van
Houten
zich
met
recht
gegriefd.
De
voorzitter
zette
eenige
onjuiste
beweringen
van
den
heer
Bruinsma
recht.
Het
bestuur
heeft
Philips’
Grachtenboek
nagedrukt,
niet
Van
Houten’s
uitgaaf;
het
heeft
zeer
zeker
met
hem
overleg
gepleegd
en
hem
regelmatig
antwoord
ge
-
zonden
ojj
zijn
brieven;
het
had
verschillende
getuigenissen,
met
name
ook
een
schriftelijk
getuigenis
van
Van
Houten
zelven,
dat
hij
uitverkocht
was.
Het
bestuur
heeft
van
den
aanvang
af,
en
met
hernieuwde
kracht
na
het
mandaat
van
de
vorige
ledenvergadering,
naar
een
verzoening
gestreefd;
het
heeft
zelfs
een
aanbod
van
/
500,
gedaan,
welke
som
dit
ten
antwoord
op
een
Vraag
van
mr.
W.
A.
van
Emden
niet
bedoeld
was
als
een
vergoeding
van
niet
geleden
schade,
doch
als
een
temoetkoming
bij
ondervonden
teleurstelling.
Alles
is
echter
afgestuit
op
de
onverzoenlijkheid
van
den
heer
Van
Houten,
die
steeds
weer
nieuwe
en
onaan
-
nemelijke
eischen
en
voorwaarden
op
wierp.
De
heer
Bruinsma
stelde
nu
voor,
de
zaak
ter
berechting
op
te
dragen
aan
een
commissie
van
vijf
leden.
Op
een
vraag
van
den
heer
F.
Bodenheim,
wat
Van
Houten
van
deze
commissie
verwacht,
antwoordde
de
voorsteller:
eer-
en
rechtsherstel,
geen
geld,
al
zal
hij
dit
niet
weigeren,
zoo
de
commissie
hem
dit
toewijst.
De
voorzitter
ontried
een
commissie
en
wil
de
zaak
in
deze
vergadering
definitief
beëindigd
zien.
Mr.
H.
J.
Biederlack
betoogde,
dat
het
Genootschap
èn
juridisch
èn
moreel
ten
volle
tot
deze
publicatie
gerechtigd
was;
hij
verweet
echter
aan
het
bestuur,
dat
het
zich
te
zeer
door
Van
Houten’s
eischen
had
laten
intimideeren.
Opdat
het
zich
thans
vastbesloten
van
hem
afwende,
stelt
hij
een
motie
van
die
strekking
voor.
De
heer
Nic.
Kip
achtte
het
betoog
van
mr.
Biederlack
niet
overtuigend
en
beval
met
klem
het
voorstel-Bruinsma,
dat
overeenkwam
met
zijn
eigen
voorstel
inde
jaarvergadering
van
1931,
aan.
De
heer
L.
S.
Beuth
zag
in
dit
voorstel
een
desaveu
of
incompetentverklaring
van
het
Bestuur,
dat
naar
zijn
oordeel
juist
den
steun
van
de
leden
verdiende.
Het
prestige
van
het
Bestuur
bracht
mede,
dat
zijn
aanbod
door
de
leden
werd
gehand
-
haafd;
hij
stelde
derhalve
voor
het
Bestuur
te
machtigen
om
nogmaals,
thans
op
gezag
van
de
ledenvergadering,
den
heer
Van
Houten
/
500
aan
te
bieden,
welk
voorstel
hij
later,
op
aandrang
van
den
heer
J.
Rustige,
voorzag
vaneen
termijn
van
aanvaarding
door
Van
Houten.
Op
een
vraag
van
den
heer
F.
Huisman,
waarom
het
Bestuur
in
plaats
van
Van
Houten’s
werk
niet
liever
dat
van
prof.
Slothouwer
over
Amsterdamsche
huizen
had
nagedrukt,
antwoordde
deze,
dat
hij
niet
een
oud
boek
had
herdrukt,
doch
een
nieuw
werk
geschreven,
hetgeen
auteursrechterlijk
was
beschermd.
Verder
gaf
prof.
Slothouwer
uiting
aan
de
milde
gevoelens,
die
het
Bestuur
aan
Van
Houten
toedraagt
wegens
diens
sympathiek
initiatief.
De
vergadering
machtige
het
Bestuur
om
deze
waardeering
voor
den
heer
Van
Houten
uitte
spreken
onder
aanbieding
Van
/500.
Prof.
dr.
N.
W.
Posthumus
stelde
voor
alleen
de
waardeering
uitte
spreken,
zonder
schadevergoeding
of
geldelijke
belooning,
waartoe
geen
aanleiding
bestaat.
Pen
oud,
belangrijk
werk
als
het
Grachtenboek
behoort
aan
de
gemeenschap,
niet
aan
één
man,
hoe
verdienstelijk
hij
ook
zij.
Mr.
Biederlack
achtte
het
aanbieden
van
/
500
voor
een
sympathieke
daad
v
an
1922
compromitteerend.
Nadat
de
heer
F.
Bobeldijk
nog
had
opgenierkt,
dat,
naast
den
heer
Van
Houten
en
het
Bestuur,
niet
minder
de
heer
De
Balbian
Verster
een
woord
van
waardeering
v
an
deze
vergadering
verdiende,
werden
de
beraadslagingen
gesloten.
23