Tekstweergave van GA-1932_MB019_00026

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSÏELODAMUM men moeten erkennen, dat de voorstanders van het behoud van het water volkomen gelijk hebben. Een groot deel van de, op een na, hinderlijkste verkeershindernis zou verdwijnen wanneer al wat uit het fabrieks- en handelscentrum goederen aanbrengt voor de boot beurtdiensten op het Rokin en aan de Binnen-Amstel daar niet behoefde te zijn. Indien men wandelt langs de Prins Hendrikkade van het Scheepvaarthuis tot aan den hoek tegenover de Zeevaartschool, dan ziet men dat de kade zelf te smal en in verval is. Zij wordt wel nu en dan hersteld, maar ’t is en blijft lapwerk, kostbaar lapwerk. Maar het water daar is ruim, zoo ruim, dat de kade best op een behoorlijke breedte gebracht kan worden en in dat water steigers gebouwd, als aan de Ruyterkade, steigers waaraan al de beurtdiensten van Rokin en Binnen-Amstel een veel ge - rieflijker ligplaats vinden voor hen zelf en voor het goederen-verkeer. Men moet het verkeer niet overschatten, niet laten heerschen en niet laten ver - nietigen wat niet is te vervangen. Wanneer het verkeer verkeerd, verkeer het dan. DISPEREERT NIET Het ig het ongeluk van gevleugelde woorden dat zij soms hopeloos verminkt worden. Uit de vele kernachtige brieven van Jan Pieterszoon Coen, teekenend voor zijn krachtige persoonlijkheid, waarin hij de patroons in het moederland op hun plichten wijst en hun onbeschroomd de waarheid zegt, is niet meer dan één uitdrukking algemeen bekend geworden, maar toch meest in zeer verminkten vorm. Het zijnde eerste woorden vaneen passage, voorkomende ineen brief door Coen geschreven op 28 September 1618, aan boord van het schip „Het Wapen van Amsterdam” liggende voor het belegerde Jacatra, toen hij op het punt stond om inde Molukken hulp te gaan halen. Zij luiden: ~Dispereert niet, ontsiet uwe vyanden niet, daar en is ter werelt niet dat ons can hinderen, noch deeren, wandt Godt met ons is, en trect de voorgaende misslagen in geen consequentie, want daer can in Indien wat groots verricht worden”. Dispereert niet schreef Coen, maar men heeft hem willen verbeteren en zoo is ook deze uitdrukking verminkt, verbasterd en verzwakt tot het langdradige met quasi bijbelschen klank: „ende dcsespereert nimmer!” Deze uitdrukking is zoo ingeroest, dat ze telkens weer opduikt, dikwijls geheel te onpas gebruikt. Er is zelfs een roman in twee dikke deelen met dien ongelukkigen uitroep op den titel. In deze stad heeft eens een redenaar hem op naam gesteld van den Vader des Vaderlands(!) en een ander besloot de peroratie van zijn speech met den pathetischen uitroep: .... daarom zeg ik met Breedero „ende deses - pereert nimmer!” Het zou niet verwonderlijk zijn als een volgende redenaar kwam verzekeren: ~’t Kan verkeeren!” zei Jan Pieterszoon Coen. Dezer dagen hebben we kunnen lezen en dit geeft ons aanleiding tot deze ontboezeming dat een fraaie gedenkplaat die verschijnen gaat onder aanbeveling van het Nationaal Crisiscomité, ontsierd is door het opschrift: „Ende dcsespereert nimmer!”. Het heeft maar weinig gescheeld of het beeld van Coen, dat door den beeld - houwer Zijl is geplaatst aan de Beurs van Berlage op den hoek van het Damrak en de Oudebrugsteeg, was voorzien van dat opschrift, met woorden dus die de stichter van Batavia nooit heeft gebezigd ! Dit is gelukkig nog tijdig verhoed en zoo staat daar terecht: „Dispereert niet!” Het wapen van Batavia, een ontbloot zwaard omgeven dooreen lauwerkrans, voert trouwens van onds die gevleugelde woorden als devies. De stad had waarlijk geen beter kunnen kiezen. Dispereert niet. Zoo en niet anders staat er geschreven. Men heeft willen be - weren, dat Coen door het schrijven zooals hij deed („dispereert” in plaats van „despereert” of „dcsespereert”), duidelijk heeft getoond dat hij geen Latinist was. Maar wat hier slechts Latijn lijkt, is goed Italiaansch. Coen heeft zijn opleiding voor den handel in Italië ontvangen; in 1601 kwam hij te Rome op het kantoor 18