Tekstweergave van GA-1932_MB019_00018
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
REMBRANDT
EN
ZIJN
PORTUGEESCH-JOODSCHE
BUREN
De
heer
A.
M.
Vaz
Dias,
van
wiens
studie
over
dit
onderwerp
in
„De
Vrijdagavond”
wij
vroeger
reeds
melding
maakten,
heeft
andermaal
in
dat
orgaan
(20
Nov.,
jrg.
8,
No.
34)
daarvan
een
voortzetting
gegeven.
Vroeger
schreef
hij:
de
waarheid
is,
dat
men
tot
heden
geen
enkel
bewijs
heeft
kunnen
opsporen,
waaruit
het
bestaan
van
onderling
verkeer
tusschen
Rembrandt
en
Amster
-
damsche
Joden
is
gebleken.
Hij
verwachtte
toen
niet
een
dergelijk
bewijs
ooit
te
zullen
vinden.
Toch
is
het
hem
nu
gelukt.
Ineen
door
kunstvorschers
veel
doorploegd
terrein,
de
protocollen
van
het
oud-notarieel
archief,
heeft
hij
waarlijk
nog
onbekende
stukken
gevonden.
In
het
door
brand
zeer
geschonden
protocol
van
notaris
Benedictus
Bladdel
heeft
de
heer
Vaz
Dias
twee
acten
opgedoken,
gedateerd
9
Februari
en
15
Mei
1654,
betreffende
een
kwestie
tusschen
Rem
-
brandt
van
Rijn
en
zijn
naasten
buurman
aan
den
kant
van
de
St.
Antoniesluis,
Daniël
Pinto.
Deze
was
een
groot
koopman
voornamelijk
in
tabak
en
hij
behoorde
tot
de
notabelen
der
Portugeesch-Joodsche
gemeente
van
welke
hij
herhaaldelijk
bestuurder
is
geweest.
Uit
de
verklaringen
inde
acten
blijkt
dat
Pinto
voor
zijn
tabaksbedrijf
een
kelder
onder
zijn
eigen
huis
en
bovendien
nog
een
andere
onder
het
belendende,
dien
hij
van
Rembrandtin
huur
had.
In
beide
liet
hij
veranderingen
aanbrengen,
maar
toen
het
bleek
dat
de
timmerman,
tegen
de
afspraak,
het
hout
dat
voor
Rembrandt
gehaald
en
gehuurd
was,
ook
op
rekening
van
Pinto
geschreven
had,
kwam
deze
daartegen
in
verzet.
De
timmerman
ver
-
klaarde
daarop:
„hij
had
daarmede
niet
te
doen,
hij
kende
niemand
anders
dan
Pinto
en
begeerde
geen
geld
bij
Rembrandt
te
halen.
Daarom
had
hij
alles
op
zijn
rekening
gesteld,
om
van
hem
alleen
betaald
te
worden”.
Dit
heeft
ver
-
moedelijk
tot
een
proces
geleid.
De
tweede
acte
bevat
de
getuigenverklaringen
van
den
timmerman
en
van
Mordechai
d’Andrade.
Zij
getuigen
dat
inden
kelder
onder
het
huis
van
Rembrandt
van
Rijn
door
het
werk
van
metselaars
en
timmerlui
wel
vijf
of
zes
maanden
zooveel
„gestommel”
was
geweest,
dat
Pinto
den
kelder
gedurende
al
dien
tijd
niet
had
kunnen
gebruiken.
De
genoemde
Mordechai
d’Andrade
is
waarschijnlijk
nauw
verwant
geweest
aan
Sr.
Diego
d’Andrade,
die
Rembrandt
op
23
Februari
1654
liet
sommeeren
om
een
portret
vaneen
jong
meisje,
waarvoor
hij
hem
reeds
/
75
vooruitbetaald
had,
beter
gelijkend
te
maken.
Rembrandt
weigerde
dat,
hij
zou
er
niets
aan
veranderen
voor
d’Andrade
hem
het
resteerende
had
betaald.
Daarna
zou
hij
het
portret
„opmaeken”
en
aan
het
oordeel
van
de
overlieden
van
het
St.
Lucas
-
gilde
onderwerpen,
of
het
geleek
of
niet.
Oordeelden
zij
ongunstig
dan
zou
hij
het
veranderen,
maar
als
d’Andrade
ook
dan
nog
niet
tevreden
was
dan
zou
hij
het
in
veiling
brengen.
(Rembrandt-Urkunden
van
dr.
C.
Hofst.
de
Gr.
No.
154).
Er
bestaat
vermoedelijk
verband
tusschen
de
beide
kwesties.
De
heer
Vaz
Dias
komt
op
grond
vaneen
en
ander
tot
de
conclusie,
dat
er
toch
wel
verkeer
en
bijzondere
connecties
hebben
bestaan
tusschen
Rembrandt
en
zijn
Portugeesch-
Joodsche
buren.
Anders
ware
het
ook
niet
te
verklaren
dat
een
aantal
door
Rembrandt
geschilderde
portretten
onmiskenbaar
een
Joodsch
type
vertoonen.
KENT
HET
JONGE
GESLACHT
AMSTERDAM?
Dr.
Jacq.
Presser,
de
onzen
lezers
bekende
leeraar
aan
het
Vossius-Gymnasium,
deelt
ons
mede:
De
heer
Barmes,
redacteur
van
Het
Volk,
heeft
eenigen
tijd
geleden
onder
een
deel
van
het
„kader”
van
de
A.
J.
C.
dezelfde
enquête
gehouden,
d.w.z.
met
precies
dezelfde
35
afbeeldingen.
Ook
hier
is
de
uitslag
niet
bepaald
fraai
te
noemen,
al
moet
erkend
worden,
dat
het
resultaat
anderhalf
maal
zoo
goed
was
als
op
het
gymnasium.
De
voornaamste
oorzaak
van
dit
opmerkelijk
verschil
zal
wel
hierin
zitten,
dat
vele
deelnemers
aan
bovengemelde
proef
inde
binnenstad
wonen.
Ook
hier
ontbrak
het
niet
aan
merkwaardige
vergissingen:
wie
b.v.
het
Ned.
Persmuseum
10