Tekstweergave van GA-1932_MB019_00010
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
De
erkentelijkheid
van
Amsterdam
jegens
dr.
F.
M.
Wibaut
bij
zijn
aftreden
als
Wethouder
der
gemeente
in
1931
bleek,
naast
het
gesproken
woord,
ook
hieruit,
dat
hem,
voor
zijn
groote
verdiensten,
voor
de
hoofdstad,
de
gouden
eere-medaille
der
stad
werd
toegekend.
De
medaille
wordt
geslagen
aan
de
Koninklijke
fabriek
Begeer
te
Voorschoten.
Haar
modelé
is
vervaardigd
door
den
stempelsnijder
dier
fabriek
C.
J.
van
der
Hoef.
Aan
de
voorzijde
vertoont
de
medaille
de
woorden
„Amsterdam
aan:”,
waaronder
een
driehoekig
vlak
ruimte
laat
voor
de
aan
te
brengen
inscriptie.
Op
de
achter
-
zijde
staat
het
wapen
der
Gemeente
afgebeeld:
t.w.
het
schild
met
de
kroon,
waar
-
onder
de
woorden
„Gemeente
Amsterdam”
staan.
Zoowel
op
de
voor-
als
op
de
achterzijde
der
medaille
is
een
licht
gestyleerde
planten
versiering
als
vlakvulling
gebruikt.
De
diameter
van
de
medaille
bedraagt
55
millimeter.
J.
J.
Roovers
DE
P
A
LEIS
-
K
AADII
üIS
COMMISSIE
De
veelzijdige
commissie
van
onderzoek
is
op
14
December
door
den
Burgemeester
op
het
Raadhuis
geïnstalleerd.
In
zijn
toespraak
herinnerde
de
Burgemeester
aan
het
verschil
van
inzicht
inden
boezem
van
het
gemeentebestuur
ten
aanzien
van
de
op
het
voorstel
der
Regeering
te
nemen
beslissing.
Al
naar
het
gezichtspunt
van
hetwelk
men
de
zaak
beschouwt,
luidt
het
antwoord
op
de
vraag
of
het
gebouw,
mede
in
verband
met
de
te
maken
kosten,
nog
een
plaats
in
het
hedendaagsch
gemeentelijk
zou
kunnen
innemen,
anders.
Het
is
daarom
wellicht
een
goed
besluit
van
den
Raad
geweest,
dat
hij
zich
dooreen
veelzijdig,
saamgestelde
commissie
van
deskundigen
wil
laten
voorlichten.
De
eerste
en
voornaamste
vraag
waarvoor
deze
zich
gesteld
ziet,
is
deze,
of
huisvesting
van
de
kern
van
het
gemeentebestuur
in
het
gebouw
een
intensief
nuttige
bestemming
voor
liet
gemeentewezen
zou
kunnen
zijn.
Dein
deze
vraag
bedoelde
mogelijkheid
bedoelt
de
volle
bevrediging
van
allen,
die
in
het
oude
Raadhuis
nog
steeds
de
belichaming
van
den
Amsterdamschen
burgerzin
zien.
In
het
gebouw
zou
moeten
komen
een
raadzaal
van
de
vereischte
afmetingen
en
met
accommodatie
als
Amsterdam
behoeft
met
alle
daarmede
verbonden
dépendances;
voorts
de
huisvesting
van
den
burgemeester
en
van
de
overige
leden
van
het
college
van
Burgemeester
en
Wethouders
met
de
afdeelingen
der
gemeentesecretarie,
onmiddellijk
betrokken
bij
de
uitoefening
der
centrale
gemeentelijke
bestuurs
-
functiën
en
die
plaatselijk
gescheiden
kunnen
worden
van
het
overige
deel
der
secretarie.
Weliswaar
heeft
in
1910
de
toenmalige
commissie
deze
vraag
toestemmend
beantwoord
in
dien
zin,
dat
een
veel
grooter
deel
van
de
secretarie
dan
spr.
hier
op
het
oog
heeft
zou
plaats
kunnen
vinden
in
het
gebouw,
doch
er
is
sedert
dien
tijd
zooveel
veranderd,
dat
de
practische
toepassing
van
het
toen
gegeven
commis
-
soriaal
advies
gesteld
deze
ware
toen
al
mogelijk
thans
toch
ten
eenenmale
onuitvoerbaar
zou
blijken
te
zijn.
Bij
ontkennende
beantwoording
van
bovenbedoelde
vraag
blijft
die
van
de
moge
-
lijkheid
om
het
gebouw
nog
dienstbaar
te
maken
aan
gemeentelijke
representatieve
doeleinden.
Dit
denkbeeld
schijnt
op
zichzelf
meer
practisch
uitvoerbaar
en
is
ook
niet
zonder
bekoring.
Maar
afgescheiden
hiervan,
dat
dan
het
gebouw
slechts
bij
enkele
gelegenheden
tot
haar
recht
zou
komen,
bedenke
men
dat
er
dan
tal
van
vertrekken
zouden
overblijven,
waarvoor
men
een
andere
met
de
waardigheid
van
het
gebouw
overeenkomende
bestemming
zou
moeten
vinden.
Dan
is
er
het
denkbeeld
om
er
een
museum
van
kunstwerken
in
te
vestigen.
Welke
bestemming
zouden,
indien
dit
denkbeeld
de
instemming
der
commissie
vindt,
de
vertrekken,
niet
voor
museum
ingenomen,
moeten
krijgen?
De
denkbeelden:
representatie,
museum
en
vergaderzalen
zouden
niet
anders
kunnen
overwogen
worden
dan
in
onderling
verband
en
met
een
harmonischen
samenhang.
Nimmer
zou
het
gebouw
of
een
van
zijn
lokaliteiten
een
bestemming
2