Tekstweergave van GA-1932_JB029_00100

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
te verwonderen over het feit, dat Amsterdam, vóór het in 1387 opnieuw vergroot werd, bleek over stadsgebied te beschikken, waarin het nieuwe grachten - de Achter - burgwallen had doen graven en vesten opgeworpen. Immers dit gebied, de eerste vrijheid, behoorde in 1300 en reeds vroeger aan Amsterdam. Er is met de minste aanleiding om met die grachten, de Achterburg - wallen gelegen buiten de grens van het „woonruim”, zooals het in 1342 beschreven wordt, gelijk Ter Gouw dat wilde, het spoor vaneen verdwenen handvest te ontdekken. Wat een oude keur zegt overeen daarheen verwezen ontoelaatbaar bedrijf, dat men slechts wilde tolereeren „op die stede nije grafte uptie vesten”, bewijst dat men de strooken tusschen die twiën graften niet als woonruim, maar als buitenpoortsch gebied beschouwde, daar zij buiten de eigenlijke „grafte” en poorten lagen. De door Beka genoemde houten versterking der stad tijdens het beleg van 1304, in aansluiting met de brug over het Damrak, was blijkbaar een aanvulling langs den IJkant om het terrein buiten de Kolk te beschermen. Ook het bestaan van de dubbele gracht aan beide zijden in 1300 is aannemelijk, althans bezat Amsterdam het recht die binnen haar eigen stadsgebied aan te leggen, mits de grens van het woonruim, de „utcant der gracht, gehandhaafd bleef en dus daarbuiten geen stadshuizen werden gebouwd of industrieën gevestigd. De dateering der Nieuwe zijde. Van meer belang, dan het m 1300 al of met voorkomen van den dubbelen gordel van deze Achterburgwallen, is het feit dat de „vrihede” inde handvest als een be - staande toestand genoemd wordt, terwijl nu wij weten dat de honderd gaarden gerekend werden van den buitenkant der vestgracht bij de poort, vanzelf volgt, dat in 1300 en reeds vroeger de poorten aan de Kolk en het Spui bestonden en dat daarbinnen een bebouwing was. Wij vernemen dan ook uiteen rekening van den baljuw dat er in 1306 tijdens de jaarmarkt van Amstelland aan „beiden siden gevochten werd, en ook van begijnen die wel altijd op haar bekenden hof, met het grachtje gewoond hebben, worden m 1307 genoemd. Tusschen deze voltooide bebouwing en den tijd toen Amsterdam het recht kreeg haar grens ten halven stroom m den Amstel te overschrijden en aan de Westzijde haar hmietpalen te stellen langs de voortzetting van onze Boerenwetering aan het noordemde van het Amsteldijkje bij de Kolk en aan de zuidzijde op de plek waar 30