Tekstweergave van GA-1932_JB029_00093
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTERDAM
TIJDENS
HET
BELEG
VAN
1304
EN
VONDEL’S
GYSBREGHT
1
DOOR
C.
G.
’t
H
O
O
F
T
Er
bestaat
bij
de
Amsterdammers
een
merkwaardige
tegenstelling
inde
opvatting
van
de
oudheid
van
hun
stad
en
hare
beteekenis
inden
tijd,
dat
zij
voor
het
eerst
in
historische
bronnen
genoemd
wordt.
Eenerzljds
de
officieele
opvatting,
die
hoewel
inde
nieuwe
raadzaal
de
versregels
van
Vondel
„de
groote
aeloude
stad”,
gelukkig
zonder
het
sombere
vervolg,
werden
aangebracht,
toch
telkens
zich
uitspreekt
inden
zin,
dat
zij
in
Gijsbrecht’s
dagen
nog
van
geen
beteekenis
was
en
de
jeugd
op
de
scholen
doet
mprenten,
dat
zij
eerst
m
1240
werd
gesticht;
anderzijds
die
van
den
gewonen
Amsterdammer,
die
wanneer
hij
tenminste
eenmaal
m
zijn
levende
herdenking
van
het
beleg
van
1304
bijwoont,
het
toch
wel
begrijpelijk
vindt,
dat
al
wordt
in
dit
historiespel
het
middeneeuwsche
Amsterdam
geschilderd
m
den
lateren
vorm,
dien
het
van
1387
1585
had,
toch
ook
de
te
voren
bestaande
stad
binnen
de
burgwallen
een
voor
die
dagen
zeer
belang
-
rijke
stad
moet
zijn
geweest,
die
m
mets
gelijkt
op
het
type,
dat
Ter
Gouw
ons
wil
opdrmgen.
Het
is
dezen
stadsbeschrijver
nimmer
duidelijk
geworden,
dat
onze
vroegere
steden,
groote
zoowel
als
kleine
steeds
vestingen
zijn
geweest,
die
inden
loop
der
eeuwen
meest
alle
zijn
vergroot,
zoodat
overal
evenals
binnen
de
jaarringen
vaneen
boomstam,
de
kern
zich
scherp
afteekent,
ook
de
oudste
stadskern
als
oudste
veste
binnen
de
burgwallen
herkenbaar
is.
Zoo
geven
dan
ook
zijn
historische
kaarten
van
1878
en
1882
een
wonderlijk
verloop
aan
van
de
bebouwing
der
binnenstad
en
ontgaat
het
hem,
dat
reeds
voor
dat
Amster
-
dam
met
een
uitleg
aan
de
westzijde
haar
eerste
vergrootmg
verkreeg,
een
vestmg-
I
Hierbij
zij
verwezen
naar
mijn
Gysbreght
s
Amstelstad
bij
P.
N.
van
Kampen
&
Zoon
en
naar
artikelen
in
vorige
Jaarboeken.