Tekstweergave van GA-1931_MB018_00053
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
naast
een
nieuw
raadhuis
behouden;
of
wil
men
het
gebouw
op
den
Dam
geheel
voor
het
Staatshoofd
afstaan
en'
daartoe
in
eigendom
aan
het
Rijk
geven.
In
het
eerste
geval
moet
Amsterdam
zich
dus
een
nieuw
raadhuis
(zie
het
raadsbesluit
van
1922)
èn
een
nieuw
paleis
verschaffen,
en
daarenboven
het
raadhuis
op
den
Dam
inrichten
voor
stedelijk
representatief
gebruik.
In
het
tweede
geval
wordt
het
paleis
op
den
Dam
definitief
nationaal
centrum
inde
hoofdstad
des
Rijks
en
krijgt
de
stad
elders
gelegenheid
een
monument
te
bouwen
voor
haar
kracht
en
haar
beteekenis.
Het
blad
meent,
dat
men
de
nationale
gedachte
moet
stellen
boven
de
stedelijke
en
op
grond
daarvan
de
stad
zonder
schaamte
en
zonder
trots
een
groot
offer
mag
brengen:
haar
historisch
raadhuis.
De
oplossing
die
voorziet
ineen
volwaardig
paleis
op
den
Dam
en
een
volwaardig
raadhuis
op
het
I
rcderiksplein
acht
liet
Hhld.
de
nuttigste
en
de
meest-logische.
Mits
het
oude
stadhuis
dan
ook
van
binnen
en
buiten
behoorlijk
gerestaureerd
wordt
en
voor
zoover
het
niet
als
woonverblijf
behoeft
te
dienen,
worde
ingericht
met
de
zich
daarvoor
leenende
kunstschatten,
waarover
het
Rijk
in
zijn
musea
beschikt.
Onder
zulke
omstandig
-
heden
beval
de
redactie
de
conclusies
van
het
meerderheidsadvies
van
R.
en
W.
aan.
Ook
De
Standaard
(A.R.)
verdedigde
het
voorstel
van
B.
en
W.,
zich
daarbij
vooral
beroepend
op
liet
raadsbesluit
van
1922,
waarvan
het
thans
verschenen
voorstel
van
B.
en
W.,
naar
het
blad
opmerkte,
de
voortzetting
is.
Op
13
Juli
van
dat
jaar
besloot
de
Raad,
met
27—6
stemmen:
le.
om
een
nieuw
Raadhuis
te
bouwen
en
2e.
om
B.
en
W.
uitte
noodigen
het
voorbereidend
werk
om
tot
den
bouw
vaneen
nieuw
Raadhuis
te
kunnen
geraken,
ter
hand
te
nemen
en
de
noodige
voorstellen
in
te
dienen
om,
zoodra
de
tijdsomstandigheden
zulks
veroorloven,
tot
dien
bouw
over
te
gaan”.
Met
talrijke
cijfers
beweren
B.
en
W.,
naar
het
blad
opmerkt,
overtuigend,
dat
het
„onweerlegbaar
voor
eens
en
voor
altijd
is
uitgemaakt,
dat
het
voormalig
stadhuis
hoe
geschikt
het
ook
voor
zijn
oor
-
spronkelijke
bestemming
moge
geweest
zijn
in
tijden,
die
verre
achter
ons
liggen,
-
thans
veel
te
weinig
ruimte
biedt
om
daarin
het
Gemeentebestuur
met
het
belang
-
rijkste
deel
van
den
stadhuisdienst
te
huisvesten”.
En
toen
B.
en
W.
zich
indertijd
bereid
verklaarden,
om
te
zijner
tijd
met
de
Regeering
over
de
kwestie
van
den
eigendom
van
het
voormalig
stadhuis
te
spreken,
geschiedde
zulks
met
de
woorden
van
den
Burgemeester:
„Mits
men
het
denkbeeld
Paleis
—Raadhuis
late
varen
.
Een
middenweg
meende
de
Amsterdamsche
redacteur
van
de
Nieuwe
Rott.
Crt.
(lib.)
te
kunnen
aangeven.
D.w.z.
hij
verwierp
beslist
het
denkbeeld
om
het
oude
stadhuis
aan
de
Regeering
te
„verkoopen”;
hij
bepleitte
de
oplossing
om
het
oude
stadhuis
op
den
Dam
alleen
te
doen
dienen
voor
ontvang-gelegenheid
van
het
Gemeentebestuur
en
daarnaast
het
gebouw,
op
den
bestaanden
voet
ter
beschikking
te
blijven
stellen
van
het
Rijk,
om
het
te
doen
dienen
als
verblijfplaats
voor
het
Hoofd
van
den
Staat,
als
dit
Amsterdam
bezoekt.
Hij
wil
op
deze
wijze
de
oudste
en
de
nieuwere
traditie
vereenigen.
In
zijn
betoog
herinnert
hij
eraan
dat
de
Raad
in
1922
met
groote
meerderheid
verworpen
heeft
het
denkbeeld
om
het
Paleis
weder
als
stadhuis
te
doen
dienen.
Dan
moet
de
Raad
kiezen
tusschen
twee
oplossingen.
Hij
zou
kunnen
volstaan
met
het
reeds
verbouwde
en
verder
te
verbouwen
Prinsenhof.
Een
complcete
oplossing
van
het
Raadhuisvraagstuk
zou
zeker
zijn
bouw
vaneen
nieuw
Raadhuis
op
het
Frcderiksplein.
Maar
in
geen
geval
afstand
van
het
oude
stadhuis
van
Amsterdam
aan
den
Staat.
Voorts
plaatste
de
Amsterdamsche
redacteur
van
De
Maasbode
(R.K.)
zich
aan
de
zijde
dergenen
die
meenen
dat
het
oude
stadhuis
op
den
Dam
nog
altijd
geschikt
is
om
te
dienen
als
zetel
van
Amsterdam’s
Regeering,
als
plaats
voor
liet
houden
van
plechtige
bijeenkomsten,
als
huisvesting
van
de
Secretarie,
den
Burgerlijken
Stand,
wellicht
ook
voor
het
houden
van
de
raadsvergaderingen.
„De
schotel
met
linzen”
staat
er
boven
zijn
artikel.
In
hetzelfde
blad
heeft
de
architect
J.
M.
van
Haedeveld
in
aansluiting
aan
bovenstaande,
betoogd,
dat
het
Paleis
op
den
Dam,
zij
het
na
enkele,
doch
niet-
45