Tekstweergave van GA-1931_MB018_00051

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELOUAMUM stadhuis op den Dam af te staan als voorwaarde te stellen, dat het Rijk het gebouw zou herstellen, in zijn oorspronkelijke schoonheid, en dat Amsterdam een zekere medezeggenschap zou behouden over welke herstelling, inrichting en toe - passelijkheid van het historische „huis zijner zelfbewuste voorvaderen”, de gedachte dus welke belichaamd is in het voorstel-Boekman c.s. Aan het denkbeeld-Lugt betuigden in genoemd blad adhaesie ruim 150 Amsterdam - mers en ruim 50 niet-Amsterdammers. Bovendien teekende de redactie van het Hbld. hierbij aan, dat nog vele andere lezers met dit denkbeeld geheel instemmen, maar zich niet willen vastleggen, zoolang nog een kans bestaat, dat de Raad op het aanbod van het Rijk niet zal ingaan. De voorkeur gaf de heer Lugt echter aan het niet-afstaan van het Paleis op den Dam aan het Rijk. In zijn tweede artikel, opgenomen in het Hbld. van 15 April avondbl., dat den teekenenden titel draagt; „Voor de val dicht klapt”, zette hij uiteen, wat gebeuren kan, indien de Raad besluit, om het historisch stadhuis niet aan het Rijk af te staan. Voorop stelde hij daarin, dat alle rechtgeaarde Amsterdammers het afstaan van het stadhuis aan den Dam zouden betreuren ook indien zij daar nood - gedwongen toe zouden overgaan en dat voor hen het regeeringsvoorstel een wrangen bijsmaak heeft. Hij zag slechts één mogelijkheid; zich te plaatsen op het zuiverste uitgangspunt, en het meest-„stedelijke” gebouw van Amsterdam te laten wat het is, n.l. stadseigendom, zoowel ter wille van de realiteit als ter wille van de symboliek. Hij wil het gebouw doen dienen voor representatie, waarvoor het zoo uitnemend geschikt is. representatief stadhuis van de Gemeente, en tevens representatie-gelegenheid van het Hoofd van den. Staat, als dit hier ter stede vertoeft. Daarnaast wil hij een goede woning bouwen voor het Staatshoofd en voor andere hooge bezoekers, die men niet in hotels kan logeeren; kan het zijn op den Dam, op het Midden - dam-terrein. Tevens zou het in eere herstelde stadhuis kunnen dienen voor de vergaderingen van de vele raadscommissies enz. Een nieuw' stadhuis zou dan niet noodig zijn. Men zou verder kunnen volstaan met het verbouwde Prinsenhof. Een stuk dat ook de aandacht trok was dat van den president van het Gerechts - hof te Amsterdam, mr. J. Kruseman, in het Hbld. van 7 April. Diens artikel had vooral ten doel te waarschuwen tegen eene overijlde beslissing. Overigens meende hij, dat, na de kostbare verbouwing van het Prinsenhof, waarvoor de administratieve dienst ten stadhuize zeer gebaat is, en een flinke, doelmatige raadszaal is geschapen, de gemeente thans geen behoefte meer heeft aan de uitvoering van het raads - besluit van 1922 (in zake den bouw vaneen nieuw stadhuis) waaraan B. en W. zich formeel gebonden schijnen te achten, doch dat door de- latere besluiten feitelijk ter zijde is gesteld, mits de representatieve ontvangstgelegenheid worde verschaft, welke men nu juist zal kunnen verkrijgen, indien niettemin aan de Koninklijke familie een waardig verblijf inde hoofdstad ten gebruike kan worden gegeven. Alzoo: gebruik van het oude stadhuis voor representatie en bouw' vaneen Koninklijke villa door het Rijk op het IJsclubterrein, waarvan de grond door de stad zou worden aangeboden het oude denkbeeld dus van dr. Cuypers. Van de niet-Amsterdammers, die hun licht over het moeilijke probleem lieten schijnen, noemen wij dr. H. E. van Gelder, directeur van den dienst van K. en W. te ’s-Gravenhage, die inde N. R. Ct., in eene bijdrage die als motto voerde Vondel’s woord: „Geen gout gaet boven eer”, een scherp betoog leverde tegen verkoop van het oude stadhuis. Zijn ideaal is nog altijd, het gebouw weer op te nemen in het eigen dagelijksch levender stad. Ook z.i. kan het Paleis worden een representatie - gelegenheid a doublé usage. Na de groote doelmatige verbouwing van het Prinsen - hof heeft, meent hij, Amsterdam geen (nieuw) raadhuis noodig, maar het ontbeert nog steeds zijn kapitaal. Verschillende persstemmen. Wij komen nu tot verschillende persstemmen. Teekenend alweer voor den toestand, den aard van het vraagstuk, is dat eenige 43