Tekstweergave van GA-1931_MB018_00049
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
MOET
AMSTERDAM
ZIJN
OUDE
STADHUIS
AESTAAN?
Het
voorstel
van
(de
meerderheid)
van
11.
en
W.
Als
eene
verrassing
aangename
of
onaangename
al
naarmate
van
het
stand
-
punt
waarop
men
zich
stelde
eene
verrassing
welke
vrijwel
tot
het
laatst
toe
geheim
kon
blijven,
omdat
Burgemeester
De
Vlugt
persoonlijk
de
onderhandelingen
inden
Haag
voerde
is
op
23
Maart
1.1.
in
het
Gemeenteblad
verschenen
het
voorstel
van
B.
en
W.,
om
hen:
I.
te
machtigen
tot
het
aangaan
vaneen
overeenkomst
met
den
Staat
der
Nederlanden,
waarbij:
a.
de
Gemeente
aan
het
Rijk
om
niet
en
kosteloos
afstaat
den
eigendom
van
het
voormalig
Raadhuis
op
den
Dam,
thans
in
gebruik
als
Koninklijk
Paleis;
b.
het
Rijk
aan
de
Gemeente
Amsterdam
verstrekt
de
kosten
voor
den
bouw
van
een
nieuw
Raadhuis
en
daarvoor
een
bedrag
van
ten
hoogste
15
millioen
gulden
beschikbaar
stelt,
uitte
keeren,
te
beginnen
in
1933,
in
jaarlijksche
termijnen
van
1
millioen
gulden;
11.
Als
plaats
voor
den
bouw
van
het
sub
I
b
bedoelde
Raadhuis
te
bestemmen
het
terrein
aan
het
Frederiksplein
en
voorts
begrensd
door
het
Oosteinde,
de
Singelgracht
en
het
Westeinde.
De
toelichting
van
B.
en
W.
tot
dit
voorstel
kent
men
uit
de
bladen.
Wij
her
-
inneren
er
slechts
aan,
dat
het
was
een
gevolg
van,
een
vervolg
op,
het
voorstel
van
het
raadslid
mr.
G.
van
den
Bergh,
dd.
17
Februari
1926,
om
het
bruikleen
van
het
voormalig
Raadhuis
op
den
Dam,
tegen
1
Januari
1930
aan
het
Rijk
op
te
zeggen.
In
verband
hiermede
stelden
B.
en
W.
eene
commissie
van
gezag
-
hebbende
juristen
in,
met
de
bedoeling
door
haar
nogmaals
de
quaestie
van
het
eigendomsrecht
der
Gemeente,
dat
voor
hen
vaststond,
gezien
het
historisch
onderzoek
van
prof.
dr.
H.
Brugmans,
gezien
het
juridisch
advies
van
den
vroegeren
Stadsadvocaat,
mr.
Kappeyne,
aan
een
nauwgezet
onderzoek
te
onderwerpen.
De
commissie,
bestaande
uit
de
heeren
prof.
mr.
Paul
Scholten,
prof.
mr.
A.
Anema,
mr.
Th.
A.
Fruin,
prof.
mr.
E.
J.
J.
van
der
Heijden,
mr.
H.
A.
E.
Modderman,
prof.
mr.
F.
A.
Molster,
prof.
jhr.
mr.
S.
G.
Rengers
Hora
Siccama
en
prof.
mr.
F.
G.
Seheltema,
kwam
tot
de
eenparige
uitspraak,
dat
de
Gemeente
Amsterdam
nog
steeds
eigenares
is
van
het
Paleis
op
den
Dam.
En
naar
aanleiding
hiervan
verklaarde
de
Regeering
zich
bereid,
het
vroeger
door
het
Rijk
gepretendeerde
eigendomsrecht
op
het
Paleis
niet
langer
als
uitgangspunt
bij
de
onderhandelingen
te
nemen,
welk
schrijven
we
citeeren
hier
B.
en
W.
tevens
een
voorstel
bevat
tot
minnelijke
beƫindiging
van
het
geschil.
De
nota
van
de
minderheid
van
11.
en
W.
Uit
eene
bijgevoegde
nota
van
de
wethouders
De
Miranda
en
Kropman
bleek
dat
er
eene
minderheid
in
het
college
was,
die
zich
niet
met
het
voorstel
van
(de
meerderheid
van)
B.
en
W.
kon
vereenigen.
Zij
stelde
voor
B.
en
W.
uitte
noodigen,
zich
opnieuw
met
de
Regeering
in
verbinding
te
stellen,
ten
einde
op
de
basis
van
teruggave
van
het
oude
Raadhuis,
een
bevredigende
oplossing
van
het
geschil
te
verkrijgen.
Zij
meende,
dat
het
gebouw
zij
het
ook
wellicht
na
eenige
interne
veranderingen
weer
de
zetel
zou
kunnen
worden
van
het
Bestuur
der
gemeente.
Het
kon
h.i.
voor
representatieve
doeleinden
gebruikt
worden,
en
daarnaast
voor
vergaderingen
van
de
talrijke
commissies
van
bijstand,
scheidsgerechten,
centrale
commissies
voor
georganiseerd
overleg
en
de
vele
commissies
ad
hoe;
de
trouw
-
plechtigheden
zouden
er
kunnen
plaats
hebben,
terwijl
de
Burgerlijke
Stand
even
-
eens
in
dit
gebouw
zou
kunnen
worden
ondergebracht.
Zelfs
zou
het
dan
nog
voldoende
ruimte
bieden
voor
het
Hoofd
van
den
Staat.
Als
men
dan
tevens
het
Prinsenhof
blijft
gebruiken,
zou
er,
naar
het
oordeel
der
minderheid,
geen
nieuw
Raadhuis
noodig
zijn.
41