Tekstweergave van GA-1931_MB018_00043

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM dat van 1864 tot 1868 ondergebracht was ineen houten gebouwtje op den hoek van de IJgracht en den Oosterdoksdijk: in die benedenverdieping werden ook de „straatbriefjes” en de „puinbriefjes” tegen betaling van de daarvoor vastgestelde rechten, uitgereikt. Op de bovenverdieping was de werkkamer van den Stadsingenieur, een kamer voor zijn schrijvers en teekenaars, en een paar kamers bestemd voor den hoofd - opzichter en de opzichters van de aard- en baggerwerken. De heer J. G. v. Niftrik was Stadsingenieur van 1864 tot 1901, dus ook inden tijd, dat het Zeeregt als diens kantoor dienst deed. Zijn oudste zoon en naamgenoot J. G. van Niftrik herinnert zich die tijd nog zeer goed. Hij schrijft ons: „Een reeks van jaren vergezelde ik hem naar zijn kantoor alvorens naar school te gaan, en dat kon gemakkelijk, want de school begon pas om 9 uur, en mijn vader was altijd om 8 uur op zijn kantoor present. „Het Zeerecht was in het IJ gebouwd, met den voorgevel aan den vasten wal, aan den eenen kant was de Beverwijker steiger, aan den ande - ren kant een steiger, die tot het gebouw behoorde, en waaraan gemeerd lagen ver - schillende dienstvaar - tuigen, als inspectie - sloepen, peilschuiten, puinbakken enz. „In 1872 werd de afsluitdijk van het IJ bij Schellingwoude gelegd, en werd de Oranjesluis gebouwd, voor dien tijd stond het IJ voor Amsterdam nog in open gemeenschap met de Zuiderzee, en de Spoorwegdijk met het Centraal Station beknelde de stad nog niet aan de noord - zijde. Vanuit het Zeerecht had men dus het vrije gezicht over de volle breedte van het IJ naar de Zuiderzee. Men kan zich voorstellen dat men vanuit het Zee - recht een heerlijk uitzicht had, des zomers als zeilschepen en stoombooten aan- en afvoeren, en des winters als over de ijsvlakte de bewoners van Noordholland zich te schaats of per slee naar de Hoofdstad begaven, of wel als het storm - weer was en de kleine stoombootjes, die de gemeenschap tusschen Amsterdam en het Tolhuis onderhielden, op de fel bewogen baren dobberden. „Het Waterkantoor was voor ons jongens (wij waren vijf broers, waarvan ik de oudste was) een ideaal. Boven bij Vader moesten wij onze lessen nog eens nakijken, moesten wij ons rustig met wat teekenwerk bezighouden, mochten hem niet storen in zijn drukke ingespannen bezigheden, maar beneden daar konden wij ons hart ophalen, de Commandeurs van het Waterkantoor vertelden ons van den barometer, en van de windrichting en welk weer te verwachten was, wat vooral inden winter voor ons heel interessant was, met het oog op mogelijke sneeuw of ijs. En dan de Sluisdiepers!; dat waren allen oud-varensgezellen, en die wijdden ons in inde 35 Het Zee-regt naar het open IJ gezien