Tekstweergave van GA-1931_MB018_00042
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
het
nieuwe
paleis
kostbaar
en
ook
smaakvol
heeft
ingericht;
de
mooie
empire
-
meubelen
van
het
paleis
zijn
uit
dien
tijd.
Er
is
in
die
dagen
geen
enkel
contract
van
overdracht
van
eigendom
gesloten
en
evenmin
daarna.
Na
koning
Lodewijk
kwam
de
keizer
en
zijn
vertegenwoordiger,
de
prins
-stedehouder,
de
hertog
van
Plaisance,
het
paleis-raadhuis
bewonen.
Maar
zijn
dagen
waren
spoedig
geteld;
de
Novemberopstand
van
1813
bracht
nieuwe
verhoudingen.
Ook
voor
het
paleis-raadhuis,
naar
het
scheen.
Want
dat
het
gebouw
nu
aan
stad
moest
en
zou
worden
teruggegeven,
sprak
voor
iedereen
van
zelf.
Den
Isten
December
1813,
op
den
dag,
voordat
de
souvereine
vorst
zou
worden
ontvangen
~op
het
raadhuis
te
Amsterdam”,
schrijft
Canneman
aan
Falck
met
verzoek
van
mededeeling
aan
Hogendorp:
„Een
razende
inval
van
den
dwazen
Lodewijk
verjoeg
de
laffe
regeering
uit
dit
gedenkstuk
van
Hollands
betere
dagen.
Willem
de
I,
heden
tot
onze
souverein
uitgeroepen,
zal
de
hersteller
zijn
van
dit
schandstuk
en
zijn
eerste
daad
bij
de
intrede
van
het
trotsche
gebouw
zal
zijn,
dat
hij
Amstels
raad
teruggeeft
de
vorige
zetel
van
het
bestuur.
Geen
daad
kan
meer
populair
zijn
en
meer
effect
doen
op
de
opinie,
die
onbeschrijfelijk
gestemd
is*’.
Zoo
is
het
inderdaad
ook
gebeurd.
Willem
I
heeft
den
2
December
1813
het
paleis
aan
de
stad
teruggegeven
en
wel
als
stadhuis
en
bovendien
onvoorwaardelijk.
Alleen
heeft
hij
den
wensch
geuit,
dat
eenige
vertrekken
voor
hem
zouden
worden
gereserveerd,
wanneer
hij
in
het
vervolg
Amsterdam
zou
willen
bezoeken.
Dat
is
de
grondslag
van
den
tegenwoordigen
toestand.
Want
uit
de
„eenige
vertrekken”
is
het
geheele
gebouw
geworden,
zoodat
van
dein
gebruik
stelling
als
stadhuis
wel
geen
sprake
meer
kon
zijn.
De
impuls
daartoe
kwam
eigenlijk
van
twee
zijden,
van
den
prins
en
van
de
stad.
Door
den
Britschen
gezant
Clancarty
opmerkzaam
gemaakt
op
het
belang
vaneen
goede
verstandhouding
met
Amsterdam,
besloot
Willem
I
vaker
in
Amsterdam
te
komen
en
daar
langer
te
blijven
dan
oorspronkelijk
inde
bedoeling
lag.
Maar
dan
was
ook
een
meer
stabiele
installatie
van
het
hof
in
het
paleis
noodzakelijk.
Op
een
blijkbare
wenk
uit
Den
Haag
heeft
toen
het
op
1
Januari
1814
opgetreden
stadsbestuur
het
gebouw
voorloopig
in
gebruik
gegeven
aan
den
souvereinen
vorst.
Den
28sten
Januari
besloot
de
raad
„om
het
provisioneel
gebruik
van
het
(aan
de
stad)
gecedeerde
paleis
aan
Z.K.H.
en
de
vorstelijke
famielje
namens
deze
vergadering
te
offreeren”.
Een
zeer
voorloopige
regeling
dus,
waarvan
niemand
toen
heeft
kunnen
voorzien,
dat
zij
meer
dan
een
eeuw
zou
standhouden.
Zullen
inde
nu
geheel
veranderde
omstandigheden
zoowel
de
regeering
als
het
stadsbestuur
inzien,
wat
thans
het
belang
en
de
eerder
stad
eischen?
In
ieder
geval
mag
Amsterdam
wenschen,
dat
de
tegenwoordige
toestand
niet
wordt
bestendigd;
het
oude
stadhuis
mag
niet
langer
vijftig
weken
in
het
jaar
een
dood
gebouw
zijn:
in
welken
vorm
en
met
welke
bestemming
dan
ook,
het
klassieke
raadhuis
van
Amsterdam
herleve.
H.
Brugmans
HET
ZEE-REGT
Aan
den
waterkant,
aan
den
Kampersteiger
werd
in
1618
een
schutters-wachthuis
en
vergaderlocaal
voor
„Commissarissen
van
de
Zeezaken”
opgericht,
dat
inde
wandeling
„het
Zee-regt”
werd
genoemd
en
dien
naam
sedert
altijd
heeft
behouden.
Dit
gebouw
heeft
verschillende
bestemming
gehad:
inde
19e
eeuw
tot
kantoren
der
stedelijke
accijnsen
op
goederen;
maar
toen
de
gemeenteraad
op
1
Juli
1865
besloten
had
ze
op
te
heffen,
was
er
geen
reden
van
bestaan
meer
voor
de
kantoren
bij
de
stadsingangen,
voor
de
paalwerken
en
de
toegangsboomen
in
het
open
havenfront.
Het
Zee-regt
echter
werd
toegewezen
aan
den
Stadsingenieur.
Inde
benedenverdieping
werd
het
Stadswaterkantoor
gevestigd,
dat
oudtijds
huisde
in
het
Comptoir
der
Waterkeeringe,
aan
de
Nieuwe
Markt
bij
de
sluis,
en
34