Tekstweergave van GA-1931_MB018_00035
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
DE
AMSTERDAMSCHE
ZLTDENIJYERHEID
In
het
Tijdschrift
voor
Geschiedenis
46,
afl.
1
zet
mej.
dr.
Leonie
van
Nierop
haar
studiën
over
de
zijdenij
verheid
van
Amsterdam
voort:
zij
beschrijft
thans
den
bloeitijd
van
1648
tot
1730.
Het
was
in
deze
periode,
dat
een
uitgebreide
wetgeving
op
deze
materie
tot
stand
kwam:
ineen
aantal
keuren
werden
ver
-
schillende
onderdeden
van
het
bedrijf
geregeld,
met
name
ook
de
techniek
en
de
arbeidsvoorwaarden.
Inderdaad
kwam
de
industrie
tot
krachtigen
bloei,
die
tot
inde
achttiende
eeuw
heeft
doorgewerkt.
Men
heeft
dezen
bloei
meestal
toege
-
schreven
aan
de
komst
der
Fransche
refugiés,
althans
daarmede
in
verband
gebracht.
Mej.
dr.
van
Nierop
betoogt,
dat
die
invloed
niet
zeer
groot
kan
zijn
geweest:
wel
zijn
zijdefabrieken
met
hulp
van
de
stad
opgericht,
maar
zij
zijn
eigenlijk
alle
mislukt;
ook
de
Fransche
arbeiders
voldeden
in
het
algemeen
niet.
Uit
deze
studie
krijgt
men
den
indruk,
dat
de
economische
beteekenis
der
refuge
gewoonlijk
wordt
overschat:
zij
heeft
aan
Nederland
minder
voordeel
en
ook
omgekeerd
aan
Frankrijk
minder
schade
gebracht
dan
men
inden
regel
aanneemt.
H.
Brugman»
DE
EERSTE
OPENBARE
SYNAGOGE
TE
AMSTERDAM
(HET
GEBOUW
„DE
HERSTELLING”
OP
HET
WATERLOOPLEIN)
De
heer
A.
M.
Vaz
Diaz,
die
in
De
Vrijdagavond
losse
bijdragen
levert
tot
de
geschiedenis
der
Joden
te
Amsterdam,
heeft
in
dat
weekblad
(nrs.
44
en
45,
van
30
Jan.
en
6
Febr.),
bij
afbeeldingen
een
rijk
gedocumenteerde
beschrijving
gegeven
van
het
gebouw
„de
Herstelling”,
dat
door
de
stad
is
aangekocht
om
ter
plaatse
een
politiebureau
te
zetten.
De
schrijver
zelf
heeft
nieuwe
gegevens
gevonden
over
de
oudste
geschiedenis
van
het
gebouw,
maar
daarbij
is
toch
nog
eenige
onzekerheid
blijven
bestaan.
Wel
staat
het
vast,
dat
op
26
Juli
1618
een
contract
werd
gesloten
voor
het
verhuren
vaneen
pakhuis
op
Vlooijenburg
achter
het
huis
van
den
suikerbakker
Jan
Chiwart
op
de
Breedestraat,
„om
hetselve
te
gebruiken,
’t
zij
tot
pakhuis,
Synagoge
voor
de
Hebreeuwsche
natie,
scholen
of
in
zoodanige
andere
manier
als
de
voorn,
huurman,
believen
en
goeddunken
zal”.
De
huurder
was
José
Pinto,
Portugeesch
koopman.
De
huurtijd
beliep
twee
jaren
en
negen
maanden
met
twee
opzienjaren,
tegen
een
huurprijs
van
drie
honderd
Carolus
guldens
jaarlijks.
Het
uitvoerige
huurcontract,
gepasseerd
voor
notaris
Sijbrand
Cornelis,
bevat
een
omschrijving
van
de
verbouwing,
die
vanwege
den
huurder
zal
geschieden
en
deze
belangrijke
bepaling,
dat
de
huurder
gebonden
zal
zijn,
het
gehuurde
tot
zijn
last
te
houden,
ingeval
hij
nu
of
later
in
het
gebruik
naar
zijn
goeddunken,
d.w.z.
als
synagoge,
door
de
hooge
overheid
of
de
magistraten
dezer
stede
zal
worden
verhinderd.
De
beperkende
bepaling
bewijst,
dat
nog
in
1618
met
de
mogelijkheid
rekening
moest
worden
gehouden,
dat
de
overheid
het
houden
vaneen
synagoge,
zelfs
ineen
pakhuis,
zou
kunnen
verbieden.
In
deze,
aldus
gecamoufleerde,
synagoge,
heeft
de
gemeente
Beth
Israël
hare
godsdienstoefeningen
gehouden
tot
de
vereeniging
van
de
drie
gemeenten
in
het
jaar
1639.
Toen
reeds
in
het
voorafgaande
jaar
die
fusie
was
tot
stand
gekomen,
werd
besloten,
dat
de
synagoge
van
de
gemeente
Beth
Jacob
(in
het
huis
„Antwerpen”,
eveneens
op
de
Houtgracht,
het
tegenwoordige
Waterlooplein,
tusschen
de
Korte
Houtstraat
en
den
Zwanenburgwal)
zou
worden
verkocht
en
dat
de
vereenigde
gemeente,
welke
Talmud
Thora
werd
geheeten,
de
synagoge
van
Beth
Israël
op
de
Houtgracht,
zou
laten
vergrooten,
ten
einde
als
synagoge
te
dienen
voor
alle
Portugeesche
Joden.
Het
pakhuis
werd,
nadat
hiertoe
officieel
was
besloten,
op
3
Juni
1638
door
gemachtigden
voor
/
8000
gekocht.
In
het
voorjaar
van
1639
werden
voor
rekening
van
de
Portugeesche
natie
twee
belendende
huizen
aan
-
gekocht
en
op
6
Juni
nog
een
gedeelte
van
den
tuin
achter
een
huis
op
de
Breedestraat.
27