Tekstweergave van GA-1931_JB028_00128
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Na
d
Bos-
of
Waterpoort,
daer
las
den
corpus
op
Het
drillen
voort,
somtyts
geoeffend
m
den
morgen.
Op
’t
laest
meest
alle
daeghs;
naermiddagh
vry
van
sorgen
Soght
menig
watter
lucht
2
,
juist
na
de
clets
3
,
op
stroom
En
s’avonts
met
de
hoenders
rond
4
en
stil
te
boom
5
.
Daer
wast
volop
goet
koop,
na
’t
geld
soms
mocht
verdragen
Of
na
t
geselschap
quam
anhitsen
en
toejagen
6
,
Daer
staegh
ons
kappityn,
loflyck
met
goet
opacht
'
Elck
wel
gewaerschout
heeft
met
droncken
op
de
wacht
Te
treeden,
want
hy
soght,
boet
mijdend,
u
te
leeren
Om
een
gelycke
lof
tot
onser
alder
eeren
Te
laeten
op
de
tongh
van
Bommels
borgen],
In
plaets
van
scheldingh
(nu)
seggen:
u
daneken
wy,
U
die
ons
bygestaen
hebt
m
behoeftigheeden.
Gy,
die
u
stadt
verlaet,
en
waeckt
voor
onse
steeden,
U,
die
hebt
eer
en
danek
van
t
geen
hier
is
geschiet:
Wat
soetlyck
sloeren
8
magh,
die
haet
en
teyckend
niet.
Wy
syn
na
last
m
dienst,
ons
vaderland
te
stijven
Om
op
wacht
santtmel
en
volle
rond
te
blijven
Ter
tijt
dat
men
verlost
om
de
uuren
twmtigh
vier
En
leeren
Bommels
als
een
dapper
Batavier
En
proeven
Boemels
salt
met
Gelders
vaste
gangen
En
werden
goet
soldaet
om
wis
een
proy
te
vangen.
1
Daer
las
den
Corpus
op.
Vgl.
Handv.
van
Amst.
147,
a.
(a
1594):
„Den
Corporael
ende
andere
bevelhebbers
sullen
in
alle
Corps
de
Garde
(=
wachthuizen)
des
avondts
ende
des
morgens
haer
Volck
oplesen
ende
voor
haer
doen
passeren”.
De
corporael
werd
„corpus”
genoemd,
zooals
de
adelborsten
„adels”.
2
Watter
lucht
=
wat
der
lucht
=
een
beetje
frissche
lucht.
3
Clets.
Hier
zal
wel
een
ander
woord
gestaan
hebben,
dat
„avondmaal
.
beteehent.
4
Rond,
nml.
van
’t
eten,
met
een
volle
maag.
5
Te
boom
gaan,
op
stok
gaan,
slapen
gaan.
6
Vs.
125,
126.
De
zin
is:
We
maakten
goede
sier,
of
we
namen
’t
er
van,
wanneer
we
goed
bij
kas
waren,
of
wanneer
we
eens
een
johgen
avond
hadden,
terwijl
....
7
Opacht
=
zorg,
hgd.
Obacht.
8
Soetlyck
sloeren
=
uit
gemakzucht
de
zaken
op
zijn
beloop
laten,
met
willen
aanpakken.
Vgl.
Sam.
CoSter:
„Dan
laet
hy
zoet’lyck
sloeren
De
zaack,
die
’y
ziet,
dat
hy
niet
uyt
zou
kennen
voeren
.
56