Tekstweergave van GA-1931_JB028_00019
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
groei
en
ontwikkeling
verstikken.
Men
had
ons
dit
niet
mogen
verwijten.
Maar
even
-
zeer
staat
het
vast,
dat
de
anti-dempers
niet
het
recht
hadden
hun
tegenstanders
voor
verkeersmaniakken,
vandalen
en
stedeschenners
uitte
krijten.
Het
doet
ons
leed,
dat
dusdanige
woorden
zijn
gevallen,
en
wij
hebben
behoefte
te
verklaren,
dat
wij
die,
toen
noch
later,
hebben
onderschreven.
Wat
wij
hierboven
hebben
gezegd
van
de
leden,
die
om
der
wille
van
het
Rokm
uittraden,
geldt
voor
al
onze
tegenstanders;
wij
zijn
in
oprechten
moede
overtuigd,
dat
zij,
met
minder
dan
wij,
zijn
gedreven
dooreen
ernstige
begeerte
om
de
belangen
der
geliefde
stad
te
goeder
trouw
en
naar
hun
beste
vermogen
te
dienen.
Daar
moet
een
brug
worden
gevonden,
waarover
voor-
en
tegenstanders
tot
elkander
kunnen
naderen,
hechter
dan
het
inde
debatten
jammerlijk
afgezaagde
pontje,
en
natuurlijk
solieder
dan
een
armzalige
bemiddeling
in
dezen
letterlijken
zin,
dat
het
Rokin
slechts
ten
halve,
in
lengte
of
breedte,
zou
worden
gedempt.
Alleen
op
wederzijdsche
waardeering
en
beiderzijdsche
erkentenis
van
de
waarheid,
dat
zware
offers
slechts,
als
zij
onvermijdelijk
zijn,
mogen
worden
gevraagd,
maar
dan
ook
niet
geweigerd,
kan
die
brug
worden
opgetrokken.
Reeds
nu
begroeten
wij
met
vreugde
één
punt,
waarop
de
strijders
van
beide
zijden
zich
m
blijmoedige
eendracht
kunnen
vergaderen,
dat
is:
de
algemeene
ontroering,
die
deze
strijdvraag
onder
de
burgers
van
Amsterdam
heeft
verwekt.
Sinds
Alberdingk
Thijms
bewogen
roepstem
on
-
gehoord
wegstierf,
sinds
Jan
Veths
vlammende
kreten
aan
groote
kringen
der
bevolking
onbegrepen
voorbijgingen,
heeft
wel
de
liefde
tot
de
stad
m
de
harten
der
Amsterdammers
zich
uitgebreid
en
vasten
woon
gemaakt.
Het
kan
niet
anders,
of
deze
wetenschap
moet
voor
hen,
die
geroepen
zijn
bij
de
ontwikkeling
der
stad
leiding
te
geven,
een
stalende
bron
zijn
van
rustig
vertrouwen
en
prikkelende
bezieling
beide.
Wel
lang
heb
ik
met
het
Rokm
mij
hier
onledig
gehouden;
ik
wil
U
schadeloos
stellen
door
het
verslag
van
de
verdere
en
ook
niet
van
belang
ontbloote
weder
-
waardigheden
des
Genootschaps
ineen
kort
bestek
samen
te
dringen.
Van
water
moet
ik
nochtans
blijven
spreken.
Moet
het
aan
het
besef
van
het
gevaar,
dat
het
water
in
Amsterdam
bedreigt,
worden
toegeschreven,
dat
wij
ook
verder
een
bijzondere
verliefdheid
voor
dat
vocht
aan
den
dag
legden?
Hebben
wij
daarom
onze
leden
op
een
bij
uitstek
milden
Meidag
verlokt
tot
een
vaartocht
door
de
havens
en
onder
de
stortregens
van
November
hen
gevoerd
naar
het
raadhuis,
waar
het
vroede-,
en
de
Agnietenkapel,
waar
het
geleerde
spreekwater
pleegt
te
XI