Tekstweergave van GA-1931_JB028_00016

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
het stadsschoon, een strijd, dien Amstelodamum, getrouw aan de bedoelingen van zijn oprichters, nimmer heeft ontweken noch ooit zal mogen of willen ontwijken. Toen wisten wij reeds, dat eerlang een nieuwe phase van dien strijd in heftigheid zou ontbranden, en dat die zou worden gestreden met stugger verbetenheid dan ter eere van Maria de Medicis op en om het Rokm, dat met zijn schilderachtig keienplaveisel versteende herhaling van den golfslag inden watergeul —, met zijn dubbele trambaan ter eenre en zijn dikwerf eveneens dubbele file van autowagens ter andere zijde, een verre van onbedenkelijk verkeersbeeld vertoonde. Het was van algemeene bekendheid, dat de wakkere Dienst van Publieke Werken zich dezen noodtoestand had aangetrokken, maar ook, dat hij daarbij de oplossing zocht in een richting, die wij niet de meest verkieslijke, ja, die wij zelfs verwerpelijk achtten, zoolang niet met dwingende kracht was aangetoond, dat met behoud van het water geen doeltreffende oplossing kon worden verkregen. Inden aanvang van het jaar is de zaak acuut geworden, toen de Raad de tegen demping gerichte motie Baas- Boekman in behandeling nam en weldra het tooneel werd vaneen gigantisch strijd - gewoel, waarbij veel, wat tot dusver onwrikbaar scheen, ineenstortte en zelfs de homogeniteit van het Dagehjksch Bestuur en de geëerbiedigde grenzen der partij - politiek werden weggewischt. En buiten de muren streed het volk van Amsterdam mede met alle wapenen, waarover het beschikte: met zakelijk-betoogende en fel - hekelende couranten-artikelen, met strooibiljetten vol bijtende aphonsmen, met het luid gerucht van claxons en sirenen, opstijgend uiteen onmetelijken stoet van vracht-automobielen, met een stouten staatsgreep van scholieren, die hun kruiwagentjes in het omstreden water leegden, maar die te weinig zand bleken te hebben meegevoerd om het verscheurde Amsterdam voor een voldongen feit te plaatsen, met monumentale adviezen van nabij en van verre, met motiën en requesten en met al het wapentuig, dat moderne titanen bij hun gevechten in grooten stijl plegen te doen kletteren. Ik zal U dien strijd met ineen dor jaarverslag afmalen. Hadde ik het recht en de begaafdheid om hier episch te worden, ik zou grijpen naar de lier van Homerus, ook al zou ik daarbij inde voor een dichter netelige noodzakelijkheid geraken om het vuile Rokmwater met de schoone Helena te vergelijken. Dat ook onze vereeniging in dien strijd een roerige rol zou spelen en welke die rol moest zijn, kon voor geen opmerkzaam lid een verrassing wezen. Onze stelling ten opzichte van het Rokin-vraagstuk was in het algemeen reeds door onze beginselen verankerd, en had zich bovendien meermalen geopenbaard, inzonderheid VIII