Tekstweergave van GA-1930_MB017_00017

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Hierna ontbreken langen tijd alle officieele mededeelingen. Dit stilzwijgen wordt eerst verbroken dooreen „Maandelijks Raport”, loopende van 8 Oct. tot 12 Nov. 1806, uitgebracht door den architect Abraham van der Hart, Directeur der Stads - werken, aan Heeren Thesaurieren, waarin staat te lezen: Insgelyks heeft men gevonden een zeer fraaye en corapleete Mappemonde van wit Marmer dewelke waarschynlyk bij den opbouw van het Stadhuis reeds gemaakt en gedesineert is geweest voor de Vloer van de Groote Saai; zynde by gein. Hr. Commissaris(sen) in aan - merking gekomen om deselve, binnen twee koperen randen, te doen leggen op de Krijgsraad - kamer. Aan dit plan is spoedig uitvoering gegeven, want in het reeds aangehaalde boek van prof. Brugmans, wordt (op blz. 50) ineen „Staet en inventaris der schilder - stukken, meubelen, kasten, enz. in het Paleis aanwezig,” en uitgebracht door de commissarissen van het Stadhuis aan den intendant van het Koninklijk Paleis, d.d. 5 Maart 1808, aangeteekend, als aanwezig inde Krijgsraadkamer: „een houte mal van de marmere mappe monde, welke op deze kamer inde vloer gelegd is”. Ergo zijnde halfronden na 12 Nov. 1806 en vóór 5 Maart 1808 neergelegd in den vloer van de voormalige Krijgsraadkamer (de vergaderzaal van den „Krijgsraad”, de hoofdofficieren van de schuttejij), welke met enkele neven - vertrekken onder Koning Lodewyk diende voor Koninklijk Museum. Er is hier sprake van de zaal ter tw'eede verdieping aan de achterzijde van het gebouw, boven de Troonzaal (deze oudtijds vergaderzaal van de Schepenen). Daar ter plaatse konden de halfronden nog in 1895 bezichtigd worden door twee deskundigen, de heeren E. W. Moes en Ant. W. M. Mensing. De laatstgenoemde had voor deze kunstwerken bijzondere belangstelling, omdat hij toen reeds bezig was met de voorbereiding van het standaardwerk, in 1898 door zijne firma Fred. Muller & Co. in het licht gegeven, de thans reeds lang uitverkochte foliant: „Abel Janszoon Tasman’s Journal” met het volledige facsimile van het journaal en een uitgebreide studie van prof. mr. J. E. Heeres over Tasman’s leven en werken. Het zeer bijzondere was nl. dat het oostelijk halfrond, zooals dat nog vóór de opening van het Raadhuis in 1655, inden vloer was ingelegd (zie de gravure bij Vennekool), reeds een vrij duidelijke voorstelling vertoonde van Tasman’s groote ontdekking van het vijlde werelddeel, in 1644. Hiermede werd de bewering weerlegd, dat de 0.1. Compagnie zelfs belangrijke reizen en ontdekkingen, liefst lang en diep geheim hield. Integendeel werden zij, zoo bleek thans, publiek ten - toongesteld en dat nog wel op zulk een eereplaats ais de Burgerzaal in het Raadhuis van Amsterdam. Later is een ander schrijver over hetzelfde onderwerp, de heer R. Posthumus Meyes, oud-zeeofficier, niet zoo gemakkelijk meer inde gelegenheid geweest om de halfronden te bestudeeren, want zij waren dooreen houten vloer bedekt. Door goedgunstige beschikking van H. M. de Koningin, kon echter in September 1919 de houten vloer tijdelijk weggenomen en een photo worden gemaakt van het gedeelte dat op Nieuw Holland en Tasman’s ontdekking betrekking heeft. In zijn boek over de reizen van Tasman ter nadere ontdekking van het onbekende Zuid - land (verschenen als nr. XVII inde werken van de Linschoten-Vereeniging, Den Haag 1919), is tegenover den titel een afbeelding van het bedoelde gedeelte opge - nomen. Bij vergelijking is gebleken dat de halfronden inde 18e eeuw moeten zijn bijgewerkt, vermoedelijk lang vóór zij opnieuw werden gelegd. Het meerbedoelde gedeelte van Australië bevat o.a. een ontdekking welke eerst van 1700 dagteekent, niet echter een belangrijke van 1802. Ons bestek gedoogt geen nadere uiteenzetting van het historisch en cartographisch belang van de kunstwerken, welke sedert steeds onzichtbaar zijn gebleven. In zijn bovengenoemde werk spreekt de heer Posthumus Meyes de hoop uit, dat de bedoelde kaart toch weder zichtbaar mag worden om te getuigen vaneen Neder- 9