Tekstweergave van GA-1930_MB017_00015

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM hand aan den degen of aan den met goud beslagen wandelstaf. En later; een sierlijke schaar van hoofsche jonkers, de bescheidener hoofdtooisels van gerolde en gevlochten gepoederde haren gracieuselijk dragend boven dein met goud gestikte karmozijnen en hemelsblauwe statierokken gekleede, wèl-geparfumeerde lichamen, zwierig de sneeuwen jabots tusschen de openingen der rijk-geborduurde zeer-lange vesten”. Deze phantasmagorie of, in hedendaagsche termen, dit scenario voor een „schitterende” historische film, is niet onaangetast gebleven. Een kenner der ge - schiedenis van het Raadhuis, prof. dr. H. Brugmans, schreef in het daarop volgende nummer van dit maandblad (1919, blz. 25) 0.a.: ~De beschrijving van mr. Posthumus Meyjes wekt den verkeerden indruk, alsof het monument op den Dam een soort van feestgebouw is geweest, waar edelen en jonkers in schitterende kleedij elkander rendez-vous gaven. Deze voorstelling is geheel onhistorisch en onjuist. Wie de moeite wil nemende plattegronden in mijn „Van Raadhuis tot Paleis” ] ) na te gaan, zal ervaren, dat het stadhuis wel waarlijk juist dat was, een dienstgebouw dus, waar de voornaamste colleges en ambtenaren der stad hun zetels en hun bureaux hadden. En wie de talrijke prenten van het interieur, b.v. van de Groote Burgerzaal beziet, zal daarop geen hovelingen en jonkers vinden, maarde burgerij van Amsterdam, zelfs van eiken rang en stand, leeftijd en sexe. Want vrij stond toen het stadhuis voor ieder burger; de Burgerzaal, architectonisch en praktisch het centrum van het gebouw, was een soort overdekt plein, waar de Amster - damsche burgers elkander vonden en waar de kinderen speelden.” Het voorgaande kon ons tot inleiding dienen voor enkele bijzonderheden over het onderwerp dat inden titel is aangegeven. Bij de jongste inwendige herstellingen van het Paleis op den Dam, is de marmeren vloer van de groote zaal weder aan het daglicht gekomen. Hiervan hebben velen zich bij recepties en feestelijkheden inden vorigen zomer, kunnen overtuigen (dit maandblad, 1929, blz. 78). In het midden prijkt dus weder, in kunstig inlegwerk van marmer en koper, de hemelglobe met de teekenen van den dierenriem en zelfs de naam van den uitvoerder, Y. W. Kolck, is niet langer (sedert Koning Bodewijk) onder een houten vloer en een groot tapijt, aan vergetelheid prijsgegeven. Van de beide halfronden, welke oudtijds de hemelglobe flankeerden, is alleen nog de plaats die zij innamen, aangegeven door twee met wit marmeren tegels ingelegde cirkels. Hunne afwezigheid behoeft niet te verwonderen, want het was immers bekend dat zij reeds lang geleden werden uitgebroken en overgebracht naar een andere zaal in het Raadhuis. Zij waren sterk afgesleten door het voortdurend loopen en drentelen van de burgers, het spelen en glijden van de kinderen,gelijk onze aanhef begrijpelijk maakt. De hemelglobe heeft daarvan ook geleden, zooals thans is te zien, maar toch blijkbaar in mindere mate, zoodat althans zij op de oude plaats is gebleven. Reeds omstreeks 1650, bij den bouw van het Raadhuis, zijnde drie globes uit - gevoerd en inden vloer gelegd. Hoe zij er inden eersten tijd hebben uitgezien, blijkt uit het plaatwerk ~A fbeelding van ’t Stadthuys van Amsterdam, In dartigh cooperen platen, geordineert door Jacoh van Campen; en Geteeckent door Jacob Vennekool uitgegeven in 1661 Tot Amsterdam, By Dancker Danckerts, inde Calver - straat inde Danckbaerheyt. ’’ Een van die dertig platen stelt voor; ~De Grond en Vloer van de Groote Burger Sael”. Zij vertoont de beide halfronden aan weers - zijden van „de hemelsche sphaera”. Die plaat is hierbij voor een deel en verkleind weergegeven en tegelijk zijn daaronder afgedrukt de versjes van Constantyn Huygens, welke nog vóór of gelijktijdig zijn verschenen met zijn verheven x ). Uitgaaf van het Genootschap Amstelodamum, in 1913. (Red.) 7