Tekstweergave van GA-1930_MB017_00013
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Meij,
op
wiens
naam
ook
staat
de
zeer
gewaardeerde
brug
over
de
Heerengracht
bij
de
Vijzelstraat.
Daarna
was
het
architect
Kramer
die
voor
het
architecturale
gedeelte
van
den
bruggcbouw
hier
ter
stede
bij
Publieke
Werken
zorgde
en
nog
zorgt.
En
die,
daarover
kunnen
wij
het
eens
zijn,
in
verschillend
opzicht
prachtige
dingen
heeft
gedaan,
al
zal
men
de
eene
brug
wel
eens
gelukkiger
vinden
dan
de
andere.
Zijn
rijke
phantasie
stelt
hem
in
staat
telkens
weer
wat
anders
en
wat
nieuws
te
bedenken.
\
an
de
100
nieuwe
bruggen
die
de
laatste
tien
jaar
hierterstcde
gebouwd
zijn,
(bij
een
totaal
van
400;
eene
heele
prestatie!),
zijn
er
geen
twee
dezelfde,
al
zijn
er
natuurlijk
wel
eens
variaties
van
hetzelfde
motief,
dezelfde
gedachte,
op
te
merken.
Inde
oude
stad,
waar
men
nog
altijd
de
oude
pijlers
der
bruggen
ge
-
bruikt,
dus
gebonden
is
aan
de
bestaande
verhoudingen,
is
de
bouwmeester
natuurlijk
niet
zoo
vrij
als
in
nieuw-Amsterdam,
ook
omdat
hij
rekening
heeft
te
houden,
en
gelukkig
ook
gehouden
heeft,
met
de
oude
omgeving,
het
karakter
der
oude
stad.
Als
wij
constateeren,
dat
de
nieuwe
bruggen
daar
weinig
opvallen,
is
dit
misschien
de
hoogste
lof,
dien
men
op
dit
stuk
aan
dezen
modernen
bouwmeester
kan
brengen.
Maar
inde
nieuwe
stad,
speciaal
inde
uitbreiding-zuid
(het
Amstel-
Schinkelkanaal)
maar
ook
elders,
in
West
bijv.,
neemt
hij
zijn
breede
vlucht
die
telkens
weer
onze
bewondering
wekt.
In
het
algemeen
gesproken
het
is
wel
merkwaardig
dit
op
te
merken
heeft
hij
de
oude
verdeeling
van
de
brug
in
drie
doorvaarten
aangehouden:
een
groote
en
twee
kleine.
Den
laatsten
tijd
is
daar
de
éénpijlerbrug
bijgekomen.
De
versiering
van
de
brug
geschiedt
natuurlijk
hoofdzakelijk
aan
het
waterfront,
maar
dan
op
zeer
verschillende
wijzen:
door
en
aan
de
landhoofden,
de
pijlers,
de
leuning;
door
de
plaatsing
van
banken;
van
huisjes
van
openbaar
nut,
van
winkels
zelfs
op
de
brug,
en
door
gebruikmaking
van
beeldhouwwerk,
meer
of
minder
rijk.
Er
zou
hierover,
meer
gedétailleerd,
zeker
heel
veel
te
schrijven
zijn,
maar
daarvoor
ont
-
breekt
ons
thans
de
gelegenheid.
En
dit
is
ook
niet
de
opzet
van
dit
artikel!
De
opzet
ervan
is,
nog
eens
de
aandacht
te
vestigen
op
de
merkwaardige
opleving
op
dit
gebied
te
Amsterdam,
eene
opleving
die
een
culminatie-punt
zal
vinden
in
de
groote
Berlage-brug
over
den
Amstel.
Het
is
eene
opleving
die
alle
minnaars
van
Amsterdam,
ook
van
nieuw-Amsterdam,
dankbaar
moet
stemmen.
En
waarvoor
wij
Publieke
Werken
wat
betreft
zijn
aandeel
daarin,
erkentelijk
zijn!
D.
Kouwenaar
HET
INLEGWERK
IN
DEN
VLOER
VAN
DE
GROOTE
BURGERZAAL
OP
HET
RAADHUIS.
Een
hartewensch
van
Amsterdam,
dat
„’s
waerelts
agtste
wonder”,
het
Raed
-
huys
van
Jacob
van
Campen,
toch
eenmaal
aan
de
Stad
mocht
terugkeeren,
wordt
van
tijd
tot
tijd
sterk
verlevendigd.
Dit
was
gelijk
het
tegenwoordig
is
—,
tien
jaar
geleden
weder
eens
het
geval.
Toch
waren
er
toen
niet
uitsluitend
voor
-
standers.
In
dit
orgaan
(zesde
jaargang,
1919,
blz.
17)
ontraadde
mr.
F.
E.
Posthumus
Meyjes
met
grooten
nadruk
zulk
een
„heilloos
voornemen’
’.
Hij
brandmerkte
het
als
schending
en
ontwijding,
om
„dit
hoog-aanzienlijk
wonder
van
bouw-
en
beeld
-
houwkunst,
nadat
het
nog
een
eeuw
lang
gestrekt
heeft
tot
herberging
van
wat
er
pooverlijk
aan
stijl
en
gratie
leefde
in
ons
land,
als
het
deksel
vaneen
kostbaren
juweelenschrijn
omhoog
te
lichten
en
er
den
namaak
weer
onder
te
zetten
van
wat
eenmaal
de
Regeering
was
van
Amsterdam.”
Bij
zijn
hooggestemd
betoog
om
het
gebouw
dus
als
monument
eerbiedig
te
bewaren,
gaf
de
schrijver
in
fraaie
tirades
een
voorstelling
van
het
leven
en
bedrijf
in
het
gebouw
toen
het
nog
diende
als
Stadhuis:
„In
deze
hallen
en
zalen
en
gangen
heeft
geleefd
en
thuisbehoord
een
hoog
gezelschap
van
in
goudbrocaat
en
rood
fluweel
en
kanten
kragen
en
lubben
ge
-
doste
edellieden,
met
allongepruiken
op
het
hoofd
en
zijden
kousen
en
zwaar
-
bestrikte
schoenen
met
zilveren
gespen
aan
de
beenen
de
witgehandschoende
5