Tekstweergave van GA-1930_JB027_00101

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
polyphone kerkmuziek, vasthielden aan de tot nu toe uitsluitend gebezigde Gregoriaansche kerkmuziek ter opluistering van den eeredienst. Van den anderen kant is het begrijpelijk, dat vele leeken, die overeen goed stemorgaan beschikten en den lust bezaten, zich de noodige kennis en voordracht der polyphone muziek eigen te maken, dit opkomend streven naar invoering der meerstemmige muziek bij de kerkehjke diensten met beide handen aangrepen als een middel, om zich een bestaan en bron van inkomsten te verzekeren. En zoo zien we dan ook, dat inden loop der 16e eeuw zich bij de verschillende Getijden-colleges m Alkmaar, Delft, Gouda, Den Haag, enz. een groot aantal zangers, zelfs uit de Zuidelijke Nederlanden, aanboden en verhuurden, bij contract, om tegen een voor dien tijd behoorlijk honorarium als zanger den eeredienst op te luisteren. Zij werden dan aangenomen, zooals de term gewoonhjk luidde, om „te smghen voer hoechconter (basconter) alle musyck ende simpel sanck zoe dat beboert in alle den dienst van de seven getyden”, om te zingen inde Hoogmis, de Vespers en het Lof, bij welke kerkelijke diensten uit den aard der zaak de meerstemmige muziek het meest werd gezongen in Missen, Antifonen, Motetten, enz. Nog een ander feit van beteekems hangt met dit laatste ten nauwste samen, en wel een indringen van het leekenelement in het kerkdijk en liturgisch leven van de 16e eeuw. Vóór dien tijd werd de kerkehjke eeredienst en de liturgie, met name ook de kerkzang, uitsluitend verzorgd door de geestelijken, die door hun roeping en opleiding daartoe van zelf waren aangewezen. Hierin kwam een belangrijke ommekeer, toen men door de invoering der meerstemmige kerkmuziek zich genoodzaakt zag de hulp in te roepen van daartoe bekwame leeken. Het spreekt van zelf, dat de uitvoering dezer kerkmuziek ook een bekwame leiding vereischte. Vandaar dat de bestuurders der Getijden-colleges, de Getijdenmeesters, toen moesten uitzien naar een bekwamen „sangmeester , die met alleen de choralen moest onderrichten inde Gregoriaansche en meerstemmige kerkzang, maar die ook de leiding had bij de uitvoering dezer muziek bij de godsdienstoefeningen. En zoo zien wij inde 16e eeuw zich ontwikkelen een corporatie van leeken, onmiddelhjk in kerkdijk dienstverband staande, die alle uiterhjke kenteekenen vaneen gilde vertoonden, n.l. zangmeesters, zangers en leerlingen, de choralen 1 . Hiermede is tevens aangegeven de oorsprong en ont - wikkeling van de tegenwoordige, geheel uit leeken samengestelde katholieke kerk- I Zekere gegevens omtrent het bestaan vaneen zangersgilde hebben wij tot nu toe niet kunnen vinden. 29