Tekstweergave van GA-1930_JB027_00100
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Hier
nu
lag
een
voor
die
dagen
niet
geringe
sociale
kwestie
op
te
lossen,
n.l.
het
verschaffen
van
voldoende
en
passende
bezigheid
voor
dit
groot
aantal
priesters,
die
geen
zielzorg
hadden
uitte
oefenen,
zooals
de
vele
priesters
tegenwoordig
in
onze
groote
steden
aan
de
parochiekerken
verbonden,
maar
wier
werkzaamheid
zich
bepaalde
tot
het
opdragen
der
Mis.
Dat
dit
feit
een
gevaar
van
ledigheid,
met
al
de
gevolgen
van
dien,
in
zich
besloten
hield,
ligt
voor
de
hand.
Hierin
ligt
nu
een
eerste
en
voorname
beteekenis,
de
sociale
beteekenis,
van
de
instelling
der
Zeven
Getijden-colleges
1
.
Op
zeer
practische
en
grootendeels
af
-
doende
wijze
kwamen
deze
colleges
tegemoet
aan
het
boven
aangeduide
gevaar.
Daardoor
immers
werden
deze
geestelijken
aan
een
laten
wij
het
zoo
maar
noemen
werkkring
geholpen,
die
vooreerst
geheel
lag
in
het
kader
van
hun
roeping
en
bediening;
bovendien
vonden
zij
daarin
voor
een
aanmerkelijk
gedeelte
van
den
dag
een
eervolle
bezigheid,
n.l.
het
opiuisteren
van
den
eeredienst
door
het
gezamenlijk
en
plechtig
in
choro
bidden
of
zingen
der
zeven
daggetijden
2
,
waarbij
later
nog
kwam
de
plechtigheid
van
het
Lof
(ter
eere
van
het
H.
Sacrament
en
der
H.
Maagd
Maria).
Een
tweede
gewichtige
beteekenis
dezer
Getijden-colleges
houdt
direct
verband
met
het
doel
harer
instelling,
de
opluistering
van
den
kerkdijken
eeredienst,
haar
beteekenis
n.l.
voor
de
liturgie
en
de
kerkmuziek
van
dien
tijd.
In
verband
met
dit
laatste
kunnen
wij
n.l.
vaststellen,
dat
de
bloei
der
Zeven
Getijden-colleges
in
onze
gewesten
samenvalt
met
het
bloeitijdperk
der
Nederlandsche
contrapunctisten,
als
Orlando
dl
Lasso,
Jac.
Obrecht,
Jos.
Okeghem,
Clemens
non
Papa
(Jacq.
Clement)
e.a.
uit
de
2e
helft
der
15e
tot
m
de
I6e
eeuw,
dat
zijn
bekroning
vond
m
den
Itahaanschen
grootmeester
Pierluigi
da
Palestrina.
Aanvankelijk
waren
de
leden
der
Zeven
Getijden-colleges
uitsluitend
priesters,
zooals
uit
het
doel
der
instelling,
het
dagelijks
m
choro
bidden
of
zingen
der
Getijden,
begrijpelijk
is.
Hierin
kwam
echter
een
ommekeer,
toen
omstreeks
het
begin
der
16e
eeuw
ook
m
de
kerken
van
ons
vaderland
de
meerstemmige
muziek
haar
intrede
deed.
Daarvoor
scheen
men
n.l.
de
benoodigde
krachten
met
of
althans
niet
voldoende
te
kunnen
recruteeren
uit
de
geestelijkheid,
die
ofwel
uit
een
min
of
meer
gerechtvaardigd
conservatisme,
ofwel
uit
gemis
aan
aanleg
en
lust,
om
zich
te
bekwamen
inde
zooveel
meer
studie
en
talent
vereischende
1
Voor
het
Joel
der
instelling
dezer
colleges
verwijs
ik
naar
het
Maandblad
„Amstelodamum”,
16e
jrg.
1929.
blz.
76—77.
2
Vgl.
hiervoor
Mdbl.
„Amstelodamum”,
16e
jrg.,
t.a.p.
28