Tekstweergave van GA-1930_JB027_00091
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Wanneer
het
bekende
proces
wordt
gevoerd,
waarover
de
Heer
W.
H.
M.
de
Fremery
ons
een
zoo
belangwekkende
uiteenzetting
heeft
gegeven
in
het
XXII
jaar
-
boek,
zien
wij
hen
zich
beroepen
op
de
oude
privilegiën.
Zij
vertoonen
een
oud
stuk,
waarbij
aan
IJsbrant
Pietersz.
toen
hij
in
1404
vergunning
verkreeg
op
de
Lastageeen
nieuwe
zaak
te
vestigen
voor
zich
en
zijne
nakomelingen
ook
het
recht
verkreeg
bij
de
lijnbaan,
die
hij
daar
zou
timmeren,
mede
zijn
woning
te
mogen
bouwen.
Het
proces
doet
ons
zien,
dat
de
eigenaars
der
grootbedrijven
op
de
Lastage,
de
scheepsbouwers,
de
touwslagers,
de
ankersmeden,
steeds
bij
hun
zaak
gevestigd
waren
buiten
de
poorten
der
stad
en
toch
mede
zitting
hadden
m
den
stedehjken
raad,
ook
wel
reeds
in
1300,
wanneer
wij
dezen
als
„den
rade”
genoemd
zien,
of
als
bij
het
vaststellen
van
keuren
in
1432
als
„die
gemene
vroscap
ende
ryc
-
doem
deser
stede’
(toen
de
vier
en
twintigen)
vinden
aangeduid,
immers
uit
dit
college
zijnde
bekende
schepenen
en
burgemeesters
als
Fuyck,
Boom
en
Boelensz
voortgekomen,
allen
volbloed
Lastagiërs.
„In
dien
quartiere
(de
Oude
Zijde)
werden
dagehcx
veelderley
groote
en
schoone
schepen
getimmert”.
Aldus
bericht
ons
omstr.
1497
de
Anonymus,
wiens
korte
beschrijving
van
Amsterdam
bij
Pontanus
staat
afgedrukt.
Dezelfde
schrijver
verhaalt
omtrent
den
zeeoorlog,
dien
de
Hollanders
met
de
Zeeuwen
in
het
jaar
1441
drie
jaren
lang
gevoerd
hebben
tegen
die
van
Pruissen,
Wenden,
Sleeswijk
en
Holstein,
dat
„die
Stadt
Amsterdam
alleen
meer
dan
twmtich
oorloochschepen
ghedurende
alle
den
tyt
van
de
oorloge
uitgebrocht
ende
onder
-
houden,
so
veel
als
alle
de
andere
steden
van
Hollant
ende
Zeelandt,
te
saemen
met
en
hebben
connen
uitmaecken,
waermede
zy
hunne
vyanden
oneyndehke
schaeden
toegevoeght
hebben,
dickwils
hunne
grote
Vloten
met
onghelyck
minder
ghetal
van
Schepen
overwonnen
en
t
ondergebracht,
waer
door
de
naem
van
Amsterdam
al
sulcken
schnck
ende
vreese
oock
over
de
veerst
geleghen
landen
maeckte,
dat
veele
deselve
niet
een
eemghe
Stadt
maer
een
heel
lantschap
ofte
Provincie
alsoo
ghenaemt
meenden
te
wezen,
en
over
sulcx
met
haer,
soo
mt
ghemeen
als
mt
particulier
vrede
ende
vnentschap
sochten
te
maecken
ende
houden.
Welke
geduchte
oorlogschepen
toen
op
de
Lastage
van
die
periode
werden
gebouwd
en
toegerust,
kan
men
afleiden
uiteen
waarschuwing
van
den
Aartsbisschop
van
Lund
aan
die
van
Lübeck,
dat
de
Amsterdammers
hadden
„grote
Spansche
schepen
”,
wat
wil
zeggen
dat
hun
vloot
bestond
uit
zware
schepen,
die
evenals
Spaansche
schepen,
van
hoog
opgebouwde
voor-
en
achterkasteelen
voorzien
waren.
21