Tekstweergave van GA-1930_JB027_00086
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
voorstelling
die
de
Staten
van
Holland
in
1348
geven
van
de
opkomst
van
hun
gewest
en
van
de
zeehaven,
die
langs
het
Marsdiep
„wesende
de
Mont
der
See”
de
verbinding
met
overzeesche
landen
had
bezorgd.
Holland
was
een
klein
land,
zeer
bezwaard
met
dijkage,
waar
men
maar
weinig
koren
verbouwde
wegens
de
vele
duinen,
veenen
en
meeren,
daarom
had
men
reeds
van
vroege
tijden
af,
met
het
uitoefenen
van
„eenighen
hantwerken
en
negotiatien,
die
stoffe
in
vreemde
landen
halen
ende
’t
gemaeckt
werck
wederom
wech
voerende”
hier
de
wolmjverheid
zien
ontstaan
en
ook
den
korenhandel,
niet
slechts
voor
eigen
gebruik,
maar
ook
als
ruilmiddel
voor
de
ruwe
wol,
voor
wijn
en
zout,
geleidelijk
aan
zien
groeien.
Aldus
was
mede
door
haar
welgelegenheid
als
schakel
in
het
inter
-
nationale
verkeer,
ook
Amsterdam
en
haar
scheepvaart
tot
grooten
bloei
gekomen.
Zoowel
Leiden,
waar
wijde
verplaatsing
van
de
lakenindustrie
vanaf
de
wijk
van
het
Romeinsche
Lugdunum
naar
de
latere
wijken
op
den
voet
kunnen
volgen,
waar
inde
8e
of
9e
eeuw
reeds
een
uitbreiding
tot
Leithe
I,
II
en
111
valt
te
constateeren,
als
te
Amsterdam,
waar
een
analoge
uitzetting
der
staatkundige
grens
vanaf
een
kleine
kern
kan
worden
opgemerkt,
geven
aanwijzingen,
die
er
toe
moeten
leiden
het
vraagstuk
der
stedelijke
ontwikkeling
anders
dan
uitsluitend
met
behulp
der
nog
bewaard
gebleven
stadsbrieven
te
bezien.
Ook
het
grijze
Dordrecht,
waar
volgens
gegevens
van
1247
en
1280
geregelde
vaart
naar
Westen
en
Oosten
bestond,
vertoont
een
dergelijk
type
van
stedelijke
ontwikkeling
ten
koste
van
de
oude
ambachtsgrenzen
der
heerlijkheid
Riede.
Dat
deze
staatkundige
grenzen
heel
wat
ouder
moeten
zijn
dan
het
grafelijke
tijdperk,
blijkt
wel
uit
het
voorkomen
van
den
naam
„ambactius”
op
een
uit
Zeeland
afkom
-
stigen
grafsteen
uit
den
Romeinschen
tijd.
Volgens
Verdam,
Gesch.
Ned.
taal
zijn
de
woorden
ambacht
en
ambt
van
de
Kelten
overgenomen.
Al
te
zeer
vergeten
zij,
die
de
aanwijzingen
voor
den
historischen
ontwikkelingsgang
slechts
willen
putten
uit
de
schnftehjke
bronnen,
dat
er
in
Holland
en
langs
den
Rijn
steden
en
centra
bestonden
lang
voor
de
archiefstukken
gaan
spreken.
Ook
een
geestelijk
centrum
als
Egmond
is
bekend
als
Romeinsche
vindplaats
en
van
de
Alkmaarsche
St.
Laurenskerk
weten
wij,
dat
zij
gebouwd
werd
ter
plaatse
vaneen
heidensch
bedehuis.
Wanneer
onze
groote
centra
een
aanvang
nemen,
valt
met
na
te
speuren.
Wij
kennen
die
centra
eerst
m
de
periode,
wanneer
zich
ter
plaatse
belangrijke
complexen
van
stedelijk
karakter
hebben
ontwikkeld.
Wil
men
een
goeden
grondslag
voor
de
beoordeeling
der
ontwikkeling
onzer
16