Tekstweergave van GA-1930_JB027_00078

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
In zijn bij de Historische Kaart van 1882 behoorende toelichting ~Amsterdam’s vergrootingen”, zegt hij: Het duurde tot 1450 eer er aan gedacht werd „der stede uiterste grafte’ ook om het westen en zuiden der stad te trekken, met andere woorden: de gracht te graven die nu ’t Cingel heet." De hoogst primitieve werkwijze van ter Gouw om de stadsvergrootmgen te bepalen bestond hierin, dat hij inde archiefstukken zocht naar zoodanige, waarin hetzij aan de Oude of de Nieuwe Zijde sprake was van de uterste of de mnerste nye graften of van de middelste grafte en dan naar de eerste vermelding daarvan de vergrooting der stad aan de Oost- of aan de Westzijde bepaalde. Volgens die methode zou dan Amsterdam eerst in 1425 aan de Oostzijde en in 1450 aan de Westzijde zijn uitgebreid. Dat deze opvatting volkomen onjuist is volgt uiteen keur van 1399 de oudste betreffende onze Publieke Werken waarin de rooilijnen van de beide Voor- en Achterburgwallen, benevens de breedten van de gracht en die der straten aan beide zijden der gracht werden vastgesteld op de maten die wij daar nog heden aantreffen. Daar ineen oudere keur sprake is van „die stede nye grafte uptie Vesten”, hebben er dus ook op de strook „twisschen den twien graften” aarden wallen gelegen. Wij hebben ons slechts het voorgestelde op het prentje naar Ruisdael voor den geest te brengen om tot de overtuiging te komen, dat men ook in 1399 geen oude vesten heeft afgegraven zonder dat de nieuwe fortificatie nog gereed was. Er blijkt in 1387 dus geheel iets anders dan ter Gouw ons wil voorstellen. Wanneer de stad, die nu de grootte gaat verkrijgen, welke zij tot 1585 behield, tot de uitvoering van de bij octrooi toegestane vergrooting overgaat, doet zij dat met alle energie. Er blijkt in 1387 inderdaad dringende behoefte aan expansie. Zooals dan ook de handvest zegt, het was „kenlicke not”. I. Dateering der bedijking langs IJ en Zuiderzee, groei der Oude Zijde. Er is dus geen enkele reden om verder aan den leiband van ter Gouw voort te gaan. Wij zijn nu geheel vrij ons in te denken, hoe het hoogst merkwaardige complex vaneen belangrijke langs den IJkant gegroeide havenwijk, in verband met een zoo ruime binnenhaven als het Damrak, zeer geleidelijk is ontstaan. Wanneer men niet alles blindelings aanvaardt, wat thans als verkregen weten - schap geldt en niet alles verwerpt, wat men ons, omdat het ineen of ander schema niet past, als onbetrouwbaar wil voorstellen, dan kan zich de nuchter oordeelende 8