Tekstweergave van GA-1929_MB016_00086

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Deze leemte was mij toch volstrekt geen aanwijzing, dat ik mij omtrent het bestaan vaneen Zeven Getijden-college ineen der Amsterdamsche kerken, zou hebben vergist. Ik heb toen mijn onderzoek in andere richting voortgezet, n.l. naar de on - uitgegeven bronnen uit het bloeitijdperk van de Zeven Getijden. Ik ging dus zoeken inde stadsrekeningen, omdat ik uit de geschiedenis der Goudsche Getijden wist, dat het stedelijk bestuur aldaar op meer dan één wijze deze merkwaardige stich - ting begunstigde. Hiermede kwam ik op het rechte spoor, want inde oudste stadsrekening, n.l. die van het jaar 1532, welke ik op het oud-archief van Amsterdam kon nazien, vond ik onder het hoofd „Ander vuytgheuen van ordonnarys wedden”, op fol. xxvi ro., de volgende posten: Den coralen op thof 6 ) vi d. Den coralen vande prochiekeroke inden haghe vi d. Jacob ariaens sangmeester totter musyckers refectie viii s. En inde rekening van het jaar 1534, onder hetzelfde hoofd, fol. xxxii vo. staat deze post: De musyckers in doudekerck ouer hoer refectie de anno xxxv blyckende by ordre ende quitancie hier ouer geleuert iiii s. Deze post staat eveneens genoteerd inde rekeningen van de jaren 1535 en 1537 (die van 1536 ontbreekt) Hierdoor kan dus worden vastgesteld, dat ook Amsterdam zijn Zeven Getijden - stichting heeft gehad en wel inde Oude Kerk en dat deze was geschoeid op den - zelfden leest als in Alkmaar, Delft, Gouda, enz., waar een dergelijke instelling bestond, n.l. bestaande uit Zangmeesters, Zangers („musyckers”) en choralen: Meesters, Gezellen en Leerlingen, dus een Zangersgilde. Uit den bovenvermelden post blijkt tevens, dat ook de Amsterdamsche Getijden betrekkingen onderhielden met de Getijden-colleges in andere plaatsen omdat (volgens den eerst vermelden post) de Haagsche coralen in Amsterdam kwamen zingen. Zoo zal er vermoedelijk ook wel uitwisseling van zangers zijn geweest tusschen Amsterdam en andere steden. Hieraan kan nog worden toegevoegd, dat uit de stadsrekeningen en de archieven van de Gasthuizen mijn vermoeden is bevestigd en duidelijk kan worden aangetoond, n.l. dat ook inde Nieuwe Kerk een college van Getijdenmeesters heeft bestaan, en dit reeds vóór het jaar 1476. CHR. S. DESSING b Bijdr. v.d. Gesch. v.h. Bisd. Haarlem, dl. XXXV, blz. 141—223, 347—372. 2 ) Kerkgesch. v. N. Nederl., dl. 11, 2e stuk, blz. 345 vlg. 3 ) Bijdr. Gesch. Bisd. Haarlem, als voren, dl. XXVI, blz. 204 vlg. l ) Arch. v. Ned. Kerkgesch., dl. VI, 1897, blz. 383 vlg. 5 ) De Riemer , Beschrijving van ’s-Gravenhage, dl. I, blz. 312. 6 ) Waarschijnlijk is hiermede het Bagijnhof bedoeld. Het Paleis-Raadhuis. Rij de in - wendige herstellingen van het voormalige Raadhuis is ook de Burgerzaal onder handen genomen. Inden oostelijken wand, aan de Damzijde, werden de koperen en bronzen hekken schoonge - schuurd en daar zijn twee fraaie bas - reliëfs te voorschijn gebracht, die achter schotwerk en draperieën zaten verscho - len. Het eene, Argus en Mercurius voorstellende, prijkt boven den ingang van de oude burgemeesterskamer (thans zitkamer van de Koningin); het andere, boven de Justitiekamcr, met een voor - stelling van Orpheus en Amphion, is van toepassing op den bouw van het Raadhuis. De houten vloer is met het groote tapijt verwijderd, zoodat de mar - meren vloer met zijn inlegwerk is bloot - gelegd. De beide halfronden, zooals zij in het plaatwerk van Jacob Vennekool staan afgebeeld, bleken niet meer te bestaan; alleen de plaats is door den vorm van de marmeren tegels nog aan te wijzen. Vermoedelijk zijn zij reeds in de 18e eeuw opgeruimd, omdat zij te sterk waren afgesleten. In het midden echter is de hemelglobe met de teekenen van den dierenriem nog aanwezig. Ook hier is slijtage merkbaar, maarde meeste 78