Tekstweergave van GA-1929_MB016_00035
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
heden
uit
en
inde
kerken
van
de
provincie
Noord-Nederland,
samengesteld
door
mr.
P.
C.
Bloys
van
Treslong
Prins
en
mr.
L.
Belonje.
Het
verslag
herinnert
daarna
aan
de
voor-
en
najaarsbezoeken
van
het
Genootschap
en
wel
aan
de
Zeevaartschool
en
de
Nieuwe
Kerk,
alsmede
aan
de
vertooning
van
de
film
betreffende
de
Amsterdamsche
haven,
in
het
Koloniaal
Instituut,
met
toelichting
van
jhr.
E.
van
Heemskerck
van
Beest,
hoofdingenieur
van
P.
W.
Menige
lans
tot
afwering
van
dreigend
sloopings-
en
dempingsgevaar
werd
in
het
afgeloopen
jaar
gebroken;
helaas
veelal
tevergeefs.
Ineen
adres
aan
den
Raad
werden
bedenkingen
ontvouwd
tegen
het
voorstel
tot
demping
van
de
Vijzelgracht;
met
andere
vereenigingen
tezamen
werd
gerequestreerd
inzake
het
Pesthuys,
en
ter
verkrijging
van
eene
voorloopige
Monumentenlijst,
door
het
ontbreken
waar
-
van
nog
altijd
de
Monumentenverordening
tot
machteloosheid
gedoemd
is.
Pogingen
werden
aangewend
tot
redding
van
bouwfragmenten
bij
afbraak
(in
het
bijzonder
inde
Jonker-
en
Ridderstraten
en
op
de
Nieuwe
Zijds
Kolk).
Bij
den
Raad
werd
ook
geprotesteerd
tegen
de
aanwezigheid
van
het
reclame-lichtschip
inde
grachten.
In
verband
hiermede
is
aan
het
Genootschap
verweten,
dat
het
niet
met
zijn
tijd
meegaat.
Het
verslag
noemt
deze
aantijging
onjuist
en
onverdiend.
Wij
vormen,
aldus
leest
men
er
in,
krachtens
onze
statuten
eene
vereeniging
tot
bevordering
der
kennis
van
het
verleden
en
heden
van
Amsterdam,
en
naast
de
glorierijke
pracht
van
haar
verleden
heeft
ook
de
schoonheid
van
haar
woelig,
altijd
voortstuwend
en
altijd
zich
verjongend
leven,
onze
liefde.
Maar
zoo
wij
begeerig
zijnde
teekenen
des
tijds
te
verstaan,
wij
willen
die
ook
toetsen,
opdat
wij
het
volwaardige
mogen
onderscheiden
van
wat
niet
meer
is
dan
smakelooze
uitwas.
Juist
onze
liefde
tot
de
stad
dwingt
ons
den
strijd
aan
te
binden
tegen
elke
vergroving,
die
haar
levende
schoonheid
te
na
komt.
En
in
dien
strijd
verwachten
wij
steun
en
sympathie
en
zeker
geen
schampere
bejegening.
Blijkens
het
verslag
van
den
penningmeester,
den
heer
C.
G.
Pouw,
gingen
de
geldmiddelen
van
het
Genootschap
wederom
vooruit.
Het
balanssaldo
wijst
een
vermeerdering
aan
van
/
1775.
—,
zoodat
de
financiën
van
het
Genootschap
in
een
gezonden
toestand
verkeeren.
Aan
contributiën
werd
ontvangen
/
8959.
—
De
heeren
Ludwig
en
Carels
Jr.,
die
de
rekening
en
verantwoording
van
den
penningmeester
hadden
nagezien,
adviseerden,
blijkens
hunne
handteekening,
tot
goedkeuring.
Aldus
werd
besloten
en
de
penningmeester
werd
gedechargeerd
voor
het
door
hem
gevoerde
beheer.
De
vergadering
machtigde
daarna
het
bestuur
de
noodige
stappen
te
doen
om
den
levensduur
van
het
Genootschap
wederom
te
verlengen
voor
den
tijd
van
ten
hoogste
30
jaar,
en
zij
herkoos
de
periodiek
aftredende
bestuursleden,
de
heeren
prof.
dr.
H.
Brugmans,
mr.
A.
Ie
Cosquino
de
Bussy
en
D.
Kouwenaar.
Dezen
verklaarden
zich
hierop
bereid
hunne
herbenoeming
te
aanvaarden.
Bij
de
rondvraag
bepleitte
de
heer
Nord
Thomson
het
toevoegen
aan
de
straat
-
bordcn
van
enkele
bijzonderheden
betreffende
den
persoon,
naar
wien
de
straat
genoemd
is.
De
voorzitter
antwoordde
dat
deze
zaak
vroeger
ook
al
eens
aanhangig
is
geweest,
doch
dat
de
uitvoering
van
het
denkbeeld
afstuitte
op
kostenbezwaren
van
de
zijde
der
gemeente.
Intusschen
zal
het
Bestuur
de
zaak
nog
eens
onder
de
oogen
zien.
Inde
tweede
plaats
vestigde
dit
lid
de
aandacht
op
de
slechte
opkomst
der
leden
ter
jaarvergadering
en
vroeg
hij,
of
hierin
wellicht
verbetering
te
brengen
ware
door
de
oproeping
niet
alleen
in
het
Maandblad
te
plaatsen,
maar
door
de
leden
persoonlijk
te
convoceeren.
De
voorzitter
trok
dit
in
twijfel,
gezien
de
ervaring
van
het
bestuur
op
dit
punt.
Bovendien
is
het
Maandblad
het
aangewezen
orgaan
om
mededeelingen
aan
de
leden
te
doen.
En
de
heer
Auerbach
merkte
op,
dat
het
slechte
bezoek
van
ver
-
gaderingen
een
algemeen
verschijnsel
in
het
vereenigingsleven
is.
27