Tekstweergave van GA-1929_MB016_00010

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM in geaardheid sterker van elkander afwijken dan deze burgemeester en deze wet - houder. ... De één al statigheid en straffe ernst, man van de letter der wet, bondig in zijn spreken, eene gesloten natuur, die zich althans in het openbaar niet licht vervoeren laat. De ander wars van alle deftigheid, niet vreezende de waar - digheid van zijn ambt in gevaar te brengen door het dragen vaneen slappen hoed, het rijden op een fiets 'j; geneigd om wet en verordening naar eigen inzicht te interpreteeren, gaarne sprekende en daarbij dingen zeggende, which one rather would have left unsaid, kortom, nog altoos half student, nu hij reeds heelemaal professor is! Het kan niet anders of de oorzaak van beider gemakkelijken omgang moet gezocht worden in dien eigenaardigen menschelijken trek, welke inde samen - leving zoo vaak gelijk bij ongelijk zich scharen doet. Wij kunnen het ons wel voorstellen, dat een man als de heer Veiling Meinesz met belangstelling de faits et gestes gadesloeg van eenen wethouder, die zóó onvervaard den lastigen Amster - damschen Raad met allerlei nieuwe plannen tegemoet dorst treden, met zóó groote handigheid zich door de moeilijkste debatten heensloeg, als lid van het dagelijksch bestuur blijk gaf van zóó groote werkkracht, en als ineen ommezien soluties aan de hand deed van quaesties, waarop de wakkerste geesten, jarenlang, vergeefs zich hadden afgetobd”. Ziehier een wel wat al te lang citaat, dat ik mij echter veroorloofde, omdat het, behalve eene bevestiging en verklaring van de goede verstandhouding tusschen Burgemeester Yening Meinesz en Wethouder Treub, ook wel een aardige karak - teristiek van Treub geeft. Men ziet er uit, hoe men hem zag in dien tijd. Intusschen, Treub die eerst de financiën had beheerd en daarna de publieke werken, trad na een ambtsvervulling van drie jaar (1893-1896) als wethouder af, om een huwe - lijk aan te gaan met Minerva. Braakensiek, inde Groene Amsterdammer, teekende hem als een gelukkige jonge echtgenoot, wien het: Enjin seulsl, van de lippen gleed. Met die benoeming tot hoogleeraar was het eigenaardig toegegaan! Op de voor - dracht, ter benoeming vaneen hoogleeraar inde staathuishoudkunde en de statistiek (vacature-Cort van der Linden) stond alleen dr. C. A. Yerrijn Stuart, secretaris der centrale commissie voor de statistiek. De Raad benoemde echter mr. Treub, die weliswaar door de faculteit werd voorgedragen, maar niet door curatoren was aanbevolen. Het was dezelfde raadszitting, dit als tusschen twee haakjes, waarin nu wijlen prof. dr. Jan Six benoemd werd tot opvolger van wijlen prof. dr. A. Pierson. Met een anderen Pierson, althans met diens leerstellingen, met mr. N. G. Pierson, den econoom, kreeg professor Treub het dadelijk aan den stok in zijn inaugureele rede. Die rede, gehouden op 23 November 1897, liep over; de ontwikkeling der staathuishoudkunde tot sociale economie. De rede was een heftige aanval op het standpunt dat mr. N. G. Pierson als staathuishoudkundige innam. „Van indivi - ducele economie”, zoo zeide prof. Treub o.a. „is zij (de staathuishoudkunde) sociale economie geworden. Zij is zich opnieuw bewust geworden, dat zij de leer is der volkswelvaart, niet de leer van de welvaart vaneen enkele klasse of van enkele klassen der maatschappij, waarop de oudere staathuishoudkunde tegen haar bedoeling uitliep”. Het was eene rede die in die dagen zeer de aandacht trok. Treub, die, naar dezer dagen door den Hoefijzer-correspondent van het Handelshlad, collega Elout, werd opgemerkt, singulier was in alles, had ook in dit opzicht zijn singulariteit doen blijken. Of eigenlijk was het nog meer zijn hervormings-passie. P. L. Tak, ook een groote figuur uit den radicalen tijd (evenals trouwens de Koo van de Amsterdammer ) schreef terecht inde Kroniek : „Hervormen is voor Treub eene passie; het is de bevrediging van zijn rechtsgevoel, het ventiel voor zijn bijzondere werkkracht, en de spijs voor zijne, geoorloofd en gelukkig, zeer begeerige eerzucht. Waar hij den voet heeft gezet blijft het spoor staan.” 2