Tekstweergave van GA-1929_JB026_00199
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Het
vermogen
van
Christoffel
Brants
moet
de
twee
millioen
verre
hebben
over
-
schreden.
De
taxatie
dd.
19
Maart
1733
voor
de
collaterale
successie,
waarover
de
20ste
penning
was
verschuldigd,
betreffende
onroerende
goederen
en
effecten
in
zijn
bezit,
bedraagt
ƒ439.918
guldens
en
17
stuivers.
Het
woonhuis
op
de
Keizersgracht
was
geschat
op
ƒ65.000,
het
belendende
op
ƒ42.000;
twee
pak
-
huizen,
genaamd
„Mosco”
en
„Wologda”,
op
de
Prinsengracht
tegenover
de
Looiersgracht,
elk
op
ƒ13.000.
In
actiën
van
de
Engelsche
O.
I.
Compagnie
was
een
waarde
van
ruim
ƒ92.000
belegd.
Wij
zijn
thans
gekomen
tot
de
rijke
stichting,
welke
op
17
Juli
1732,
dus
enkele
dagen
vóór
het
tweede
testament,
bij
afzonderlijk
codicil
uitvoerig
werd
beschreven.
Het
zou
heeten
Van
Brants
Rus-Hofje
en
moeten
strekken
tot
bezorging
en
onderhouding
van
behoeftige
arme
vrouwen,
niet
onder
de
vijftig
jaren
oud,
van
de
Luthersche
gezindte
en
die
met
minder
dan
den
tijd
van
zes
jaren
lidmaten
waren
geweest
„en
die
ten
minste
10
Jaren
te
voren
binnen
de
Muuren
dezer
Stede
continueel
gewoont
hebben.
De
stichting
ontving
100.000
rijksdaalders
of
ƒ230.000
en
tegelijk
werden
de
effecten
aangewezen,
welke
voor
dat
doel
te
gelde
moesten
worden
gemaakt.
In
het
laatste
testament
van
29
October
werd
hieraan
toegevoegd,
dat
behalve
het
gelegateerde
bedrag
nog
een
som
van
30.000
carolusguldens
aan
het
Hofje
werd
vermaakt,
om
te
dienen
tot
herstel
van
schade,
door
brand
of
andere
ongevallen
veroorzaakt.
Voorts,
dat
ingeval
het
hofje
nog
met
voltooid
zou
zijn
bij
het
over
-
lijden
van
den
testateur,
de
executeurs
van
het
testament
binnen
een
maand
na
zijn
doodde
stichting
moesten
afstaan
en
overgeven
aan
de
Luthersche
Kerk
&
Gemeente
te
Amsterdam,
onder
protectie
van
de
ouderlingen
dezer
kerk
om
de
Heeren
Regenten
met
hun
raad
en
bijstand
te
assisteeren.
Dezen
hadden
te
zorgen
voor
de
voltooiing
om
het
daarna
als
eigendom
der
kerk
aan
de
ouderlingen
op
te
dragen.
Dit
is
geschied
op
26
November
1733
door
ds.
Meijer,
ineen
vergadering
van
het
College
van
Ouderlingen.
Tot
directeuren,
administrateurs
en
executeurs,
die
het
geheele
opzicht
en
bestuur
over
het
hofje
zouden
voeren,
werden
benoemd
de
Eerwaarde
Heer
ds.
Johan
Eberhard
Meyer,
predikant
en
de
heeren
Jacob
Oortman,
Chnstiaan
Nleuwgaard,
Cornelis
Hartwijk
en
Didenk
Garhch,
ouderlingen
van
de
Luthersche
gemeente
te
Amsterdam.
Zij
werden
voor
hun
leven
benoemd.
Bij
overlijden
van
den
predikant
zou
hij
worden
opgevolgd
door
den
oudsten
beroepen
en
in
dienst
145