Tekstweergave van GA-1929_JB026_00107

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
werd afgenomen. Het werd aangebracht inden haven van het kasteel van Gneth en de eigenaars kregen hun eigendom terug. Veel resultaat had dit anders met, Jan Broeck nam kort daarna, tegen zijn lastbrief in, eenige schepen van Hamburg en plunderde die, hoewel de eigenaars nooit den koning van Spanje met geld hadden gesteund. Hij zeilde de Elbe een eind op en nam in het gezicht der door oorlogsschepen vergezelde Engelsche handelsvloot bij Ritzebuttel weer eenige Hamburger schepen en goederen weg. Vergeefs vorderde de raad van den Engelschen bevelhebber John Benson dat hij zou helpen de roof terug te krijgen, er bleef mets anders over dan koningin Ehsabeth zelf te schrijven. Onder de druk der Spanjaarden, en misschien ook wel omdat ze er zelf de meeste last van hadden, rustten de graven van Oostfnesland nu negen scheepjes uit, die mets uitrichtten omdat ze te zwak bewapend waren. Op 8 Juli werden twee veel grootere schepen uitgerust met 90 man aan boord, en Jan Broeck vluchtte naar zee, de kant van Helgoland uit. De graven hadden veel kosten gemaakt voor soldij der soldaten en bevelhebbers, ook voor proviand, kruit en kogels, volgens de rekening van II Juli 1369 totaal £212-3-7. De twee schepen stonden onder bevel van Johan van Sthaken en Hayo van Oterdum, de kapiteins waren Dirck Baert en Karsten Wacht - mester, een schip had aan boord 31 man, 2 timmerlieden en 2 burgknechten. Op 12 Juli kwamen de Oostfriesche oorlogsschepen terug met vier koopvaarders, van Sneek, Hamburg, Essens en van Oostfnesland, die bij de Memmert van Jan Broeck afge - nomen waren en de eigenaars terugkregen. Jan Broeck was ontkomen, waarschijnlijk had men hem laten gaan, omdat men in Oostfnesland met wist wat met hem te doen. Op 12 Juli 1569 hield de vroedschap van Amsterdam een vergadering omdat tijding was gekomen dat Jan Broeck en andere Watergeuzen voor de zeegaten lagen met acht genomen schepen en men vreesde voor nog meer schade. Wat moest men doen, men kon den graaf van Bossu vragen om de graven van Oostfnesland te vor - deren de zeeroovers niet meer in hun land te dulden. Maar dat waren papieren maatregelen en die werkten m den regel niet veel uit. Men besloot den schout naar den Haag te zenden, waar Bossu tijdehjk woonde, en vooral zoo weinig mogehjk bekendheid aan de zaak te geven, anders zou de handel van Amsterdam nog meer verloopen. Men stelde verder een prijs van 200 gld. beschikbaar voor dengene, die Jan Broeck levend inde stad bracht, en van 100 gld. voor die hem dood aanbracht. Wel een bewijs hoe erg gevreesd en gehaat Jan Broeck in Amsterdamwas. Men besprak ook de mogelijkheid om een licht of klem scheepje tegen hem uitte rusten, of een loodsmansboot, om Jan Broeck te vangen. 53