Tekstweergave van GA-1928_MB015_00102

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM op stijlkritische gronden verworpen, maarde stijlkritiek moet voor de feitelijke gegevens zwichten. Het resolutieregister van de Admiraliteit van Amsterdam (in het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage) vermeldt, dat op 7 Maart 1654 aan Willem de Keyser en Rombout Verhuist werden aanbesteed: „de tombe, ornamenten tot de begrafenisse van den commandeur van Galen zaliger”, en verder „dat op Artus Quellijn een ordonnantie van 200 guldens zal worden gedepêcheert voor het maken van het „model”, deszelfs gedane tauxatie en andere vacatiën voor ’t selve werck verdient”. Rij die resolutie is ook het bestek van de tombe ingelascht. Rij vergelijking met de tombe van den ouden Tromp, mag worden aangenomen dat het beeld van den liggenden held is te danken aan Rombout Verhuist, detrophee, het relief van den zeeslag (merkwaardig overeenkomende met het groote pen - schilderij van den slag door Willem van de Velde den Oude) en de festoenen die dit flankeeren, aan Willem de Keyser. Aan den voet van het monument is het niet zeer gelukkige rijmpje gebeiteld: Hier leidt int Graf van Eerde dappere van Gaaien Die eerst ging buit op buit Castilien afhaaien En met een Leeuwenhart, naby ’t Toscaaner strandt De Britten heeft verjaagt, verovert en verbrandt. Langen tijd is dit grafschrift hardnekkig toegeschreven aan Vondel, maar het leek toch weinig Vondeliaansch, allerminst de tweede regel. Een ander stuk in het Rijksarchief heeft allen twijfel opgeheven. Het versje is „gecomponeert door den ontvanger der Admiraliteit mr. Elbert Spiegel en het werd door het college op 16 December 1653 „voor welgevallig aangenomen”. Ziedaar meteen een eerherstel aan Vondel, die mede in deze kerk ligt begraven. Volgens oude traditie werd het beeld van den zeeheld op zijn grafmonument liggende voorgesteld wanneer zijn ontzield lichaam, gebalsemd naar het vaderland overgebracht, onder de tombe kwam te rusten. Daarentegen ten voeten uit, rechtopstaande, indien het lijk niet werd gevonden. Van het laatste geval bestaat een voorbeeld in het grafmonument inde Groote Kerkte ’s-Gravenhage voor Jacob Baron van Wassenaar Obdam, die bij den ongelukkigen slag van Lowestoft in 1665 met zijn admiraalschip „de Een - draght” inde lucht sprong. Ware het monument voor Van Speyk inden ouden stijl uitgevoerd, dan zou ook hij rechtopstaande zijn uitgebeeld. Rombout Verhuist heeft daarentegen zoowel van Galen als De Ruyter in liggende houding, als slapende uitgebeeld. Na den grooten rondgang, waarbij prof. Slothouwer steeds als geleider optrad, hebben alle bezoekers wederom plaats genomen om aandachtig te luisteren naar indrukwekkende orgelmuziek. De heer A. W. Rijp, organist van de kerk, bracht achtereenvolgens ten gehoore: Praeludium E-kleine terts, van J. S. Bach; Chant Pastorale van Th. Dubois; het vierde orgelconcert van G. F. Handel en daarvan het eerste gedeelte; en Evang. Gezang 194, vers 1, met passend voor- en naspel. Nog onder den indruk van deze plechtige muziek en de voortreffelijke uitvoering, hebben de bezoekers na ongeveer anderhalf uur het kerkgebouw verlaten. PIETER LINTGENS Het octrooi der Vereenigde O. I. Compagnie had aan haar, met uitsluiting van alle anderen inde Republiek, het recht gegeven van den handel op Oost-Indië. Wie dus buiten haar aan dien handel wilde deelnemen, moest elders de gelegen - heid zoeken. Van daar reeds kort na haar oprichting pogingen om samen te werken met Hendrik IV, Koning van Frankrijk, die vurig wenschte in zijn land een groote handelsonderneming op Indië te vestigen en die begreep, dat de er - varing op verschillende reizen inde Nederlanden opgedaan, hem daarbij van groot nut kon zijn. De kooplieden met wie hij achtereenvolgens tot dit doel in aanraking kwam, waren Balthasar de Moucheron, Pieter Lintgens en Isaac le 94