Tekstweergave van GA-1928_MB015_00097

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM een ander stuk, dat hij onvergelijkelijk acht. „Auf diesem Stück verrichte! der berühmte Anatomicus Tulpius die Section. Hiervor soll ein nog lebender Bürger - meister alhier tausend Thaler geboten haben.” De jongen stelde, dus vermoedelijk in overeenstemming met de toenmalige chirurgijns, den Deyman hooger dan de anatomie van Tulp, in tegenstelling met den Duitschen geleerde, die Rembrandt niet éénmaal noemt. Toen was het meesterstuk nog ongerept, maar het is dat helaas niet gebleven. .. Bij een brand inde Waag op 8 November 1723 werd het prachtige schilden] inde gildekamer der chirurgijns nagenoeg vernield, zoodat feitelijk slechts het hoofdclooze bovenlijf van Deyman, de figuur van zijn assistent Gijsbrecht Galkoen en het lijk overbleven. Het fragment heeft ook na de opheffing van het chirur - gijnsgilde in 1798, nog langen tijd inde Waag gehangen. Het werd in zijn ver - minkten vorm althans nog bewonderd dooreen kunstenaar van beteekenis, den groeten schilder Joshua Reynolds, toen hij in 1781 een bezoek bracht aan de Waag (Jensen als voren, nr. 184). De kop van het lijk herinnerde hem aan Michel Angelo en, blijkbaar doelende op het portret van Calckoen, dacht hij aan een coloriet als van Titiaan. De administrateurs van het chirurgijns-weduwenfonds verkochten het stuk op 20 December 1841 bij C. F. Roos in het Huis met de Hoofden, voor / 660, aan den kunstkooper Chaplin te Londen. Deze verkocht het in 1845 weder aan E. P. Owen te Cheltenharn, Hier te lande is nog langen tijd onbekend gebleven waar het fragment was beland. Tot de verzameling kunstwerken van jhr. dr. J. P. Six behoorde, althans reeds vóór 1873, een schetsje door Rembrandt vaneen onbekende anatomie. De zoon van den eigenaar, jhr. J. Six, student te Amsterdam, stelde daarin levendig belang. Het schetsje werd gereproduceerd o.a. ook in buitenlandsche tijdschriften en langs dien weg is de jonge Six het schilderij op het spoor gekomen, door artikelen van George Wallis in het Art Journal (1879) en van dr. J. P. Richter in Lützows Zeitschrift (1880). Zelf heeft Six ineen gedocumenteerd artikel (in den Ned. Spectator van 1882, blz. 168) over „Twee verloren schilderijen van het Amsterdamsche chirurgijns-gild”, de verdere geschiedenis beschreven. Dr. Richter hield hem op de hoogte en hij ontzag geen moeite om het kunstwerk voor ons land te herwinnen. Daartoe trachtte hij hier ter stede geld bijeen te brengen. B. en W. wilden ten hoogste / 600 besteden, maar een aantal kunstlievende Amsterdammers (in het artikel aÜe 33 genoemd) verklaarden zich bereid bij te dragen indien het stuk nóg meer zou moeten kosten. Six ging zelf naar Engeland, waar het schilderij intusschen zelfs tweemaal in veiling was gebracht, maar toch nog niet verkocht. Er was niets, of zoo goed als niets op geboden, vooral omdat het bekend was, dat de eigenaars het niet beneden den taxatieprijs van 500 pond sterling wilden laten gaan. Six was zoo gelukkig het voor / 1400 te kunnen koopen en het naar Amsterdam terug te brengen! Zoo werd dus een stuk voor ons land behouden, dat, hoe deerlijk gehavend het ook moge zijn (twee negende van het oorspronkelijke is slechts overgebleven), door schilders en kenners als eender grootste meesterwerken van Rembrandt wordt aangemerkt. Toen Six in het volgende jaar (1883) promoveerde, heeft hij bij zijn proefschrift de stelling verdedigd, dat Rembrandt voor de ligging van het lijk op den Deyman een piëta van Mantegna (te Milaan) als model had genomen. (Later in Oud-Holland, 1905, blz. 37, nog toegelicht). In 1882 is het zoo gelukkig verkregen schilderij niet in het Trippenhuis op - genomen maar, evenals de verzameling Vander Hoop, tentoongesteld inde Oud - manhuispoort. De teekening uit de collectie-Six was er naast geplaatst. In 1885 is het stuk overgebracht naar het Rijksmuseum. Drie jaar later heeft prof. Wijnveld het hoofd van Deyman en den achtergrond er bij geschilderd. Terecht zijn die bijschilderingen later door de lijst bedekt. Met gerechtvaardigden trots 89