Tekstweergave van GA-1928_MB015_00093
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
DE
NIEUWE
KERK
Ter
inleiding
van
het
aanstaande
bezoek
aan
de
Nieuwe
Kerk
(zie
ook
blz.
92)
worde
hier
herhaald
wat
onze
secretaris,
nu
wijlen
dr.
Joh.
C.Breen,
heeft
geschreven
inden
tweeden
jaargang
van
dit
maandblad
(1915,
blz.
85)
ter
voorbereiding
van
een
dergelijk
gezamenlijk
bezoek.
Het
dorp,
dat
inden
loop
der
13e
eeuw
op
de
zandplaat
ten
Oosten
van
den
Amstel
en
inde
omgeving
van
den
dam,
die
vermoedelijk
omstreeks
1240
in
die
rivier
gelegd
werd,
ontstond,
behoorde
oorspronkelijk
kerkelijk
onder
Ouderkerk.
Zelfs
na
de
stichting
van
de
Oude
Kerk,
in
het
begin
der
14e
eeuw,
bleef
Amsterdam
nog
met
Ouder-
en
Nieuwer
Amstel
ééne
parochie
vormen.
Pas
in
1334
kreeg
het
zijn
eersten
eigen
pastoor
in
Wouter
van
Drongelen.
De
uitbreiding
der
stad
aan
de
Westzijde
van
den
Amstel
de
~nieuwe
zijde”
maakte
het
langzamerhand
noodzakelijk
dat
eene
tweede
parochie
werd
gesticht,
en
15
November
1408
stelde
dan
ook
de
utrechtsche
bisschop
Frederik
van
Blankenheim,
op
verzoek
der
stedelijke
regeering,
het
nieuwe
kerspel
in,
daarbij
tevens
vergunning
gevende
tot
de
stichting
eener
kerk.
Het
schijnt
echter
nog
eenigen
tijd
te
hebben
geduurd
eerde
kerkbouw
kon
aanvangen:
1414
wordt
genoemd
als
het
beginjaar
daarvan.
Zeer
veel
is
voor
de
stichting
gedaan
door
den
rijken
amsterdamschen
poorter
Willem
Eggert,
den
gunsteling
vangraaf
Willem
VI,
die
hem
tot
ridder
sloeg.
Eggert
mocht
echter
de
voltooiing
niet
beleven;
hij
overleed,
kort
na
zijn
grafelijken
beschermheer,
den
15den
Juli
1417
en
werd
in
eene
door
hem
in
het
kerkgebouw
gestichte
kapel
be
-
graven.
Zijn
grafschrift
is
thans
te
lezen
op
de
kroonlijst
van
het
hek,
waardoor
deze
kapel
is
afgesloten.
Inden
eersten
tijd
van
haar
bestaan
is
de
kerk
twee
malen
door
brand
geteisterd.
Op
Paschen
van
1421
ging
een
derde
gedeelte
van
Amsterdam
in
vlammen
op;
met
het
Stadhuis
werd
ook
de
Nieuwe
Kerk
een
prooi
van
het
vuur.
Haar
opbouw
vond
toen
krachtige
medewerking
bij
den
rijken
burgemeester
Dirk
Holland.
Dertig
jaren
later,
in
1452,
verbrandde
opnieuw
een
vierde
gedeelte
der
stad,
en
daaronder
alweder
ook
de
Nieuwe
Kerk.
De
zuidelijke
en
oostelijke
muren
bleven
daarbij
ongedeerd.
De
muur
aan
de
Noordzijde
daarentegen
dagteekent
van
na
1452.
Ook
de
meeste
kapellen
aan
de
Oostzijde,
rondom
het
hoog-koor,
zijn
na
dien
tijd
ge
-
sticht.
Nadat
de
kerk
in
1578
voor
den
gereformeerden
eeredienst
was
in
gebruik
genomen,
waren
deze
kapellen
met
hunne
altaren
natuurlijk
overbodig.
Omstreeks
1620
werden
ze
dan
ook
afgesloten
en
voor
allerlei
doeleinden
tot
werkplaatsen
en
berghokken
ingericht;
een
ervan
de
kapel
van
burgemeester
Jacob
Pietersz.
van
Bergen
is
de
keuken
van
de
kosterswoning.
~In
’t
midden
van
de
zestiende
eeuw
en
reeds
vroeger
ik
geef
hier
het
woord
aan
mr.
De
Roever
moet
de
kerk
een
heerlijken
aanblik
hebben
opgeleverd.
De
hoogc
gewelven,
waarin
het
licht
zacht
gekleurd
door
uitmuntend
geschilderde
ramen
binnenviel,
een
eigenaardig
schijnsel
werpende
op
de
talrijke
altaren
tegen
muren
en
pilaren
opgericht;
die
altaren
rijk
begiftigd,
behalve
met
allerlei
inkomsten,
ook
met
prachtige
schilderijen
en
kunstig
geborduurde
altaarkleeden
en
vanen,
met
heiligen
beelden
in
hout
gesneden
en
rijk
gepolychromeerd,
of
in
zilver
gedreven,
met
al
het
vaatwerk
voor
den
eeredienst
bestemd,
waaraan
het
edele
metaal
niet
gespaard
was;
de
mat
gekleurde
muurschilderingen
op
de
meeste
plaatsen
aan
-
gebracht
....
dat
alles
moet
den
indruk
hebben
gemaakt
vaneen
reusachtig
museum
van
kerkelijke
kunst”.
Nadat
Amsterdam
den
26sten
Mei
1578
de
spaansche
zijde
had
verlaten,
werd
de
roomsch-katholieke
eeredienst
nog
gedurende
enkele
maanden
inde
Nieuwe
Kerk
toegelaten.
Den
2den
September
echter
werden
beelden
en
altaren
door
de
protestantsch-gezinde
bevolking
vernield,
waarna
in
November
het
gebouw
door
de
Gereformeerden
in
gebruik
werd
genomen.
85