Tekstweergave van GA-1928_MB015_00026
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
Naar
aanleiding
hiervan
wil
ik
allereerst
opmerken,
dat
de
cijfers
eenige
correctie
behoeven;
zij
hebben
enkel
betrekking
op
de
opbrengst
aan
de
zuidzijde,
terwijl
uit
de
ontvangst
van
de
halve
renten
van
Waterland
blijkt,
dat
ook
daar
gelden
geïnd
worden;
de
posten
zijn
daardoor
niet
onbelangrijk
grooter,
dan
de
heer
Van
Balen
aanneemt.
Maar
dit
slechts
terloops.
Belangrijker
is,
dat
hij
bij
de
vergelijking
van
de
posten
van
1308
en
1342
niet
in
aanmerking
neemt,
dat
Amsterdam
in
het
eerstgenoemde
jaar
waarschijnlijk
nog
sterk
onder
den
indruk
van
de
catastrophe
van
1304
zal
hebben
verkeerd.
Ook
al
zal
men
Vondels
„Urbs
antiqua
ruit”
misschien
niet
al
te
letterlijk
moeten
opvatten,
de
toestand
zal
te
Amsterdam
inde
eerst
-
volgende
jaren
zeer
gedrukt
zijn
geweest;
de
post
van
Vpesloot
trouwens
moet
men
vermoedelijk
als
een
memoriepost
opvatten,
daar
de
Waterlanders
het
veer
„ombruke
doen”,
d.i.
stop
hebben
gezet.
Men
zal
verstandig
doen
uiteen
enkel
cijfer
uiteen
blijkbaar
abnormaal
jaar
niet
te
veel
gevolgtrekkingen
te
maken
en
voor
een
vergelijking
tusschen
Amsterdam
en
Ransdorp
ander
materiaal
te
zoeken.
Zou
ik
dus
in
dezen
tot
voorzichtigheid
willen
aanmanen,
in
één
zaak,
die
mij
bepaaldelijk
interesseert,
heeft
de
heer
Van
Balen
zich
blijkbaar
vergist.
Het
Vole
-
wijker
veer
eindigt
nl.
niet
ten
oosten
van
Amsterdam
op
den
dijk,
maar
in
Amster
-
dam
zelf.
Het
was
eenvoudig
de
voorlooper
van
de
latere
Tolhuisboot
en
de
zuidelijke
aanlegplaats
was
in
Amsterdam
gelegen.
De
rentmeestersrekening
van
1342
zegt
het
duidelijk;
„Item
van
den
veerstal”
volgens
Verdam
de
plaats,
waar
het
veer
is
„te
maken
tot
Aemstelredam
en
in
die
Voelwijck
van
aerde
en
houte,
28
sc.”
De
veersteiger
zal
zich
mogelijk
op
den
Srayhoek
hebben
bevonden,
het
latere
Kamperhoofd
h
De
woorden
van
de
rekening
zijn
zoo
stellig,
dat
hier
geen
twijfel
mogelijk
is.
De
Oetewaler
weg
kan
geen
directe
weg
naar
Waterland
geweest
zijn;
of
hij
ooit
van
groote
beteekenis
is
geweest,
moeten
wij
daar
laten;
het
nog
bewaard
gebleven
stukje
bij
Duivendrecht
maakt
het
niet
waarschijnlijk.
Dr.
M.
G.
DE
BOER.
1
Er
komen
in
het
artikel
van
den
heer
Van
Balen
nog
enkele
andere
zaken
voor,
waarvoor
ik
meer
bewijs
zou
wensohen;
zoo
wordt
het
ontstaan
van
het
Nieuwe
Diep
omstreeks
1420
gesteld
met
een
verwijzing
naar
Lugt:
Wandelingen
met
Rembrandt.
Men
vindt
daar
een
los
neergeschreven
bewering,
zonder
eenige
bron.
Of
beschikt
de
heer
Van
Balen
over
niet
gepubliceerd
materiaal?
Voor
het
onderzoek,
waarvan
ik
de
resultaten
weldra
hoop
te
publiceeren,
zou
dit
van
veel
belang
zijn.
EEN
KRITIEK
JE
OP
HET
HANDELSBLAD,
KORT
NA
DE
OPRICHTING
In
het
Handelsblad
van
23
Februarij
1828
stond
als
huishoudkundige
bijdrage
het
volgende
„Middel
om
bevrozene
Aardappelen
te
ontdooyen”:
„Alvorens
de
Aardappelen
te
koken,
zette
men
ze
eenvoudig
gedurende
drie
uren
in
koud
water:
Zijn
zij
zeer
hard,
alsdan
late
men,
op
een
schepel
Aardappelen,
drie
a
vier
oneen
Salpeter
in
dat
water
ontbinden.
„Bevrozene
Aardappelen
leveren
meer
Meelstof
dan
die
welke
niet
bevroren
zijn,
en
wanneer
men
deze
Meelstof
in
gelijke
hoeveelheid
mengt
met
Tarwe
meel,
en
er
een
weinig
boter,
suiker,
gest
en
krenten
bijvoegt,
verkrijgt
men
een
overheerlijk
gebak,
dat
gansche
maanden
bewaard
kan
worden”.
Inde
meer
aangehaalde
„Arke
Noach’s,”
het
spectatoriale
maandschrift
van
Anton
Cramer,
worden
naar
aanleiding
hiervan
in
het
nummer
van
Maart
1828,
grapjes
gemaakt,
waaruit
ten
overvloede
blijkt
dat
het
orgaan
nog
in
zijn
prille
jeugdverkeerde.
De
schrijver,
die
het
bericht
heeft
afgedrukt,
gaat
daarop
voort:
„Het
bovenstaande
lezende,
kwam
het
mij
voor,
dat
zulk
een
uitmuntend
middel
niet
onder
het
kantoorstof
mogt
begraven
blijven,
hetgeen
toch
veelal
het
lot
is
18