Tekstweergave van GA-1928_JB025_00183

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
waren opgebroken. Terstond verwittigde de deputatie de oudste burgemeester van haar aankomst. De dag daarna vervoegden zich enkele burgemeesters bij de heren, om hun te berichten, dat er tegen 3 uur ’s middags van dezelfde dag een spoedvergadering van de Vroedschap bijeengeroepen was. Het was ver over drieën, zoo zegt de com - missie in haar verslag, niet zonder bedoeling, eer zij door de Stadssecretaris uit hun logement afgehaald en ter Raadkamer mgeleid waren. Waarschijnlijk heeft het nog een punt van overweging uitgemaakt, of men de deputatie gehoor zou verlenen. Oud-burgemeester Hooft althans klaagt er over, dat burgemeester Witsen „als presi - derende, ende ter presentie van alle dander Burgemeesteren, ende zonder tegen - spreecken van yemandt van alle deselfde, met kleyn respect ende hy jorme van vrage, proponeerde, of men de voors. Gecommitteerde audiëntie soude geven ofte niet. En zeer zeker is reeds toen besloten, dat men, na het aanhoren van de commissie, niet over hetgeen te berde gebracht was in gedachtenwisseling treden zou. Op hun weg naar het Raadhuis werden de heren, naar zij getuigen, over ’t algemeen door „de gemeente” met eerbied bejegend, al was de faam hun ook vooruitgegaan, dat zij kwamen, om verandering m de godsdienst te brengen. Zooveel mogehjk hadden zij die valselijk uitgestrooide geruchten tegengesproken, maar zij voelden het; zoowel buiten als binnen de Raadzaal was de geest hun tegen. Onder die omstandigheden heeft Hugo de Groot zijn rede uitgesproken, een lange, volkomen gedocumenteerde rede, die, hoe gewichtig ook wegens haar mhoud, door ons, van histories standpunt, voor alles als een politieke daad beschouwd worden moet, als een stuk taktiek inde strijd tussen de Kerk en de Regentenstaat Holland, waarbij de stad Amsterdam in dnehoeks-positie ten opzichte van deze beide gedacht kan wor - den. Deze rede is een moment van gewicht m de kerkehjke politiek der Staten, waarvan De Groot het suaviter in modo vertegenwoordigde, terwijl Oldenbarnevelt het fortiter in re belichaamde. Amsterdam moest suaviter getrakteerd worden. Dat ware Oldenbarnevelt slecht afgegaan. Zoo iemand, dan was zeker De Groot de man, om door tegemoetkomend optreden, dooreen verzoenend standpunt naast kracht van redenering, de Vroed - schap om te doen gaan. Want dat was het naastliggende doel van deze taktise daad, en het stuk was goed overwogen, Er was inde Raad een sterke minderheid (volgens De Groot scheelde het maar enkele stemmen), die geneigd was, in kerkehjke zaken de politiek der Staten te steunen. Blijkbaar hoopte men, om het College van Burge - meesteren heen, hetwelk Oldenbarnevelt s politiek en bloc vijandig gezind was, zooveel invloed rechtstreeks op de Raad te kunnen uitoefenen, dat de minderheid 135