Tekstweergave van GA-1928_JB025_00180
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
als
Noord-
en
Zmd-Hollandse
Synode
inde
Amsterdamse
Consistoriekamer
bijeen
-
gekomen,
en
dat
Plancius
en
Hommius
er
niet
voor
teruggedemsd
waren,
zich
ter
Haagse
Conferentie
en
inde
vergadering
van
Hare
Edele
Mogenden
als
synodale
afgevaardigden
aan
te
dienen.
De
Staten
beslisten
nu,
dat
zulke
vergaderingen,
zonder
hunne
toestemming
gehouden,
onbehoorlijk
en
onwettig
waren,
en
dat
zij
ze
derhalve
niet
zouden
gedogen.
Burgemeesteren
en
Regeerders
van
Amsterdam
zouden
aangeschreven
worden
een
onderzoek
te
doen
instellen
en
vergaderingen
als
bovenbedoeld
te
doen
ontbinden.
Aan
de
zaak
werd
zoodanig
gewicht
gehecht,
dat
men
besloot,
het
oudste
hd
van
de
Hoge
Raad
met
dat
van
het
Hof
van
Holland
naar
Amsterdam
af
te
vaardigen,
om
eerst
aan
Heren
Burgemeesteren,
en
vervolgens
aan
de
toen
bijeenzijnde
predikanten
-
vergadermg,
de
ongeoorloofdheid
van
deze
laatste
onder
het
oog
te
brengen
en
haar
terstond
uiteen
te
doen
gaan,
onder
mededeling,
dat
men
„voor
nul
ende
onwettelyck
hield,
hetgeen
bij
haar
besloten
mocht
worden.
De
verwachte
twede
predikantenvergadering
schijnt
dat
jaar
niet
gehouden
te
zijn.
Maar
in
Juli
van
het
volgende
jaar
kwam
te
Amsterdam
een
nationale
ver
-
gadering,
als
hier
bedoeld
bijeen,
zonder
enige
hinder
of
overlast
van
de
zijde
der
Amsterdamse
regering
te
ondervinden.
Want
Triglandius,
die
hiervan
bericht
en
de
schriftelijke
acten
der
vergadering
gezien
heeft,
weet
precies
op
te
noemen,
welke
predikanten
toenmaals
uit
de
verschillende
provinciën
te
Amsterdam
bijeen
geweest
zijn.
Dat
was
dus
het
antwoord
op
de
agressieve
resolutie
der
Staten
tegen
het
weer
-
barstige,
machtige
medelid.
Men
verneemt
trouwens
mets
van
enige
poging
tot
uitvoering
van
het
besluit,
toen
gebleken
was,
dat
de
gevreesde
predikanten-ver
-
gadenng
voorlopig
niet
plaats
zou
hebben.
En
al
te
spoedig
zouden
de
Staten
gele
-
genheid
hebben
zich
opnieuw
het
hoofd
te
breken
over
Amsterdam.
Het
is
zeker,
dat
het
in
Den
Haag
(met
Rosaeus)
en
te
Amsterdam
(met
de
predi
-
kantenvergadering)
voorgevallene,
waarbij
het
gezag
der
Staten
rechtstreeks
betrokken
was,
Oldenbarnevelt
tot
de
overtuiging
gebracht
heeft,
dat
de
Resolutie
tot
Vrede
zonder
de
nodige
sancties
met
anders
dan
als
een
platonise
verklaring
werd
opgevat,
die
men
voor
kennisgeving
aannam,
of
erger;
die
zelf
een
voorwerp
van
zware
aan
-
vechting
werd,
waarbij
de
uitvaardigende
overheid
uit
den
aard
der
zaak
ook
menig
veer
moest
laten.
Inde
considerans
van
de
resolutie
van
20
December
1613
immers
wordt
nadrukkelijk
geconstateerd,
„dat
sedert
die
dachvaert,
in
Septembri
ghehouden,
inde
Landen
van
Hollant
ende
West-Vneslandt
veele
saecken,
soo
in
Kerck.elycke
vergaderingen,
als
hij
Kerckelyckfi
persoenen,
gedaen
ende
gepasseert
132