Tekstweergave van GA-1928_JB025_00092
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Hoewel
Jan
Theunisz.
zelf
geen
erg
hoogen
dunk
van
zijn
kennis
scheen
te
hebben,
had
men
wel
ooren
naar
zijn
verzoek,
vooral
omdat
sinds
verscheidene
jaren
aan
de
Leidsche
Universiteit
geen
onderwijs
in
het
Arabisch
meer
werd
gegeven.
Cura
-
toren
besloten
dan
ook
dd.
8
Febr.
1612
hem
ƒ
100—
te
geven
voor
het
boek,
dat
hij
hen
opgedragen
had
en
zegden
hem
aan,
dat
~soo
hij
wil
comen
woenen
tot
Leyden
om
te
besoecken
hoe
het
lezen
ende
leeren
der
Arabische
tale
hem
bevallen
ende
den
studenten
aengenaem
sijn
soude”,
men
hem
voor
het
jaar
dat
hij
te
Leiden
zou
blijven,
met
ƒ
150.
—
wilde
beloonen.
Na
afloop
van
dit
proefjaar
zou
men
verder
zien.
Het
gevolg
hiervan
was,
dat
op
3
Maart
1612
de
Rector
Magnificus
en
de
Academische
Senaat
aan
Jan
Theunisz
voorloopig
toestonden
een
proeve
te
geven
van
zijn
vorderingen
inde
Arabische
taal
des
ochtends
om
7
uur
L
Jan
Theunisz
bleef
echter
als
herbergier
inde
Oudebrugsteeg
te
Amsterdam
wonen,
zoodat
wij
ons
met
eenige
bevreemding
afvragen,
hoe
hij
eiken
ochtend
om
7
uur
inde
collegezaal
present
kon
zijn.
Zelfs
inden
tegenwoordigen
tijd
met
zijn
vlugge
vervoermiddelen,
zou
dit
vrijwel
tot
de
onmogelijkheden
behooren.
Het
succes
door
Jan
Theunisz
behaald
en
wellicht
ook
zijn
ophanden
zijnd
huwelijk
met
de
reeds
genoemde
Zwaantje
Hillebrandsdr
waarover
hieronder
nader
-
gaf
hem
moed
om
op
8
Nov.
1612
bij
de
Curatoren
te
komen
met
het
verzoek,
dat
de
Heeren
„altans
met
hem
absolutelijck
souden
willen
handelen
opt
aennemen
van
de
voors.
Arabische
professie
ende
hem
toeleggen
sodamge
vereeringe
ofte
wedde,
daer
mede
hij
sijn
huysgesin
soude
moegen
onderhouden
.
Een
formeel
verzoek
dus
om
op
een
behoorlijk
tractement
tot
professor
benoemd
te
worden;
hij
kon
dan
natuurlijk
zijn
herberg
aan
kant
doen
en
definitief
in
Leiden
zijn
woon
-
plaats
vestigen.
Doch
thans
kreeg
hij
nul
op
het
request:
den
Curatoren
was
n.l.
ter
oore
gekomen,
dat
zich
slechts
heel
weinig
studenten
op
het
college
van
Jan
Theunisz
vertoonden,
hetgeen
vooral
veroorzaakt
werd,
doordat
deze
~nyet
wel
en
was
ervaren
m
de
Latijnsche
tale
.
Dit
was
in
dien
tijd
een
onoverkomelijk
bezwaar,
zoodat
men
hem
slechts
wilde
toestaan
de
proeve
te
contmueeren
tegen
een
beloonmg
van
ƒ
200.
—
’s
jaars
2
.
Men
kan
begrijpen
dat
Jan
Theunisz,
voor
wien
de
teleur
-
stelling
groot
geweest
moet
zijn,
hierin
met
veel
lust
had.
Blijkbaar
vroeg
hij
dan
ook
meer
uit
beleefdheid
eenigen
bedenktijd.
1
Molhuysen,
blz.
33:
„Visum
est
Magno
Recton
et
Senatui
Academico
fohanni
Antonidae
ad
dandum
profectus
sui
in
Arabicae
linguae
cognitione
specimen
boram
matutmam
7am
ad
tempus
esse
conce
-
dendum.”
2
Molhuysen,
blz.
44.
44