Tekstweergave van GA-1927_MB014_02094

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM zoo lief was, betrekkelijk weinig buiten eigen land gereisd, van de wereld slechts een zeer klein deel heeft gezien. Een vliegensvlugge zakenreis naar New York, in Europa naar enkele hoofdsteden en voor korten tijd, slechts de laatste jaren van zijn leven een jaar - lijksch vacantie-verblijf in Zwitserland gedurende enkele weken. De man, die de stichting en den afbouw van het Koloniaal Instituut tot zijn levensdoel maakte, heeft Indië nooit aanschouwd; de ijverige strijder voor de bevordering van onze scheepvaart heeft de zeeën niet bereisd. Te verklaren is dit alles alleen door de soberheid van Hubrechts gansche leven in alle stadiën daarvan. Zonder gezin, kende hij weinig behoeften, voor zich zelf, en in alleswas hij matig. Zijne woning was weinig versierd, zijne leefwijze hoogst eenvoudig. De schatten, die hij heeft vergaard, eensdeels door besparing, anderdeels dooreen uit - muntenden kijk op personen, instellingen en toestanden, hij zelf heeft er nooit van genoten; hij heeft slechts als rentmeester van anderen gefungeerd, toen hij aan het overgroot deel van zijn fortuin een bestemming ten algemeenen nutte gaf. Ook in dit opzicht toonde Hubrecht zich een figuur van ongemeene beteekenis. Communis salus singulis constat; onder die enkelingen mag dr. H. F. E. Hubrecht stellig worden gerekend.” A. N. J. E ABUIS. Blijkens zijn door mr. dr. J. Wackie Eysten gesteld levensbericht, heeft Fabius bij allerlei gelegenheden in nauwe betrekking gestaan tot Amsterdam. Wij halen aan: ~De geschiedenis van Amsterdam inde XVIIde eeuw lag Fabius na aan het hart en gaarne snuffelde hij in oorspronkelijke stukken uit dat tijdperk, om te trachten onbe - kende geschiedkundige bijzonderheden te ontdekken, die hij dan later ineen schets of novelle omwerkte. Fabius was geen schrijver van den eersten rang, maar daarentegen muntte hij uit door groote veelzijdigheid. Zoo schreef hij in samenwerking met Justus van Maurik Jr. en A. Eeyding verschillende tooneelstukken; de beste waren hun blijspelen, in luohtigen toon gehouden, die insloegen en met succes opgevoerd werden ineen paar Amsterdamsche schouwburgen. Hij bezat een groote liefde voor het tooneel en was jaren - lang voorzitter van den Eaad van Bijstand van de Maatschappij Apollo; later werd hij tot eerelid dier vereeniging benoemd. Ook was hij voorzitter van de afdeeling Amsterdam van het „Xederlandsch Tooneelverbond”. Dan verder: „Slechts korten tijd was Fabius kapitein der artillerie in Den Helder; spoedig werd hij overgeplaatst naar Amsterdam, waar hij gelegenheid vond zijn vleugels wijder uitte slaan te midden van het krachtige intellectueele en sociale levender hoofdstad. Op te merken valt, dat de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde hem, met H. van der Hoeven en A. Beets, benoemde tot leden van de Commissie tot zuivering van de militaire taal. Ook werd hij al spoedig (1895) lid van de Plaatselijke Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs te Amster - dam. Velen zullen zich nog herinneren de tentoonstelling voor het Hotel- en Eeiswezen, in 1895 te Amsterdam gehouden en waar een Oud-Hollandsch Marktplein deel vanuit maakte. Fabius was voorzitter der Commissie Oud Holland en „burgemeester”, een waardigheid, waartoe zijn persoonlijkheid zich uitstekend leende. Het is bijna ongelooflijk hoe deze man naast den arbeid, die zijn militaire betrekking hij was in 1896 kapitein - adjudant geworden van hem eischte, nog steeds tijd kon vinden om vergaderingen bij te wonen en tal van geschriften op militair en ander gebied in het licht te geven”. Ver - volgens: „Tusschen 1894 en 1903 schrijft hij „Amsterdamsche Brieven” inde Provinciale Overijselsche en Zwolsche Courant, waarin hij het economische, artistieke en sociale leven in de hoofdstad benandelt en in aangenamen vorm over allerlei onderwerpen zijn meening uit. Belangrijke persoonlijkheden, die inde hoofdstad op den voorgrond treden, worden door hem in hun leven en streven afgebeeld; nu eens is het een tooneelvoorstelling, dan weer een raadsbesluit, de uitbreiding der gemeente, een hoog bezoek, het oprichten van een nieuwe maatschappij, een conflict, of een zware ramp, die hij bespreekt; steeds weet hij, soms op scherpe, soms op spottende wijze, critiek te oefenen, zooals hij deze voor juist houdt”. Eindelijk: In 1911 werd Fabius, sedert 3 April van dat jaar Generaal-Majoor, Commandant van de Stelling van Amsterdam, benoemd tot Commandeur inde Orde van het Legioen van Eer; in 1912 volgde zijn benoeming tot ridder van den Nederlandschen 94