Tekstweergave van GA-1927_MB014_02093

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM LEVENSBERICHTEN VAN BEKENDE PERSOONLIJKHEDEN Inde levensberichten harer afgestorven medeleden, uitgegeven door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1926—1927), worden de volgende personen beschreven, die zich voor Amsterdam verdienstelijk hebben gemaakt. J. W. ENSCHEDÉ, door J. H. Garms Jr., De aanhef luidt: „Met J. W. Enschedé is een man van ons heengegaan, wiens verlies diep gevoeld zal worden, wel slechts in be - paalde kringen, doch daar dan ook zeer. Vóór alleswas hij historicus; hij trachtte de ver - schijnselen te verklaren, door de oorzaken daarvan op te sporen, waarbij hij geleid werd dooreen speurzin en lust tot onderzoek als maar aan weinig menschen gegeven is, een en ander ondersteund door zijn groote belezenheid. Als schrijver vatte hij zijn taak niet licht op, doch bracht slechts datgene op het papier, wat hij wetenschappelijk verdedigen kon. Verzamelaar was hij, doch een die bij het verzamelen sistematisch te werk ging; een die wist voor welke doeleinden hij materiaal bijeenbracht en er dan ook terdege gebruik van wist te maken. Als afstammeling vaneen oud drukkers- en uitgeversgeslacht, lag het voor de hand, dat hij voor druk, letter, papier, boek enz. groote belangstelling bezat; hij heeft dan ook op dit gebied veel belangrijke opstellen en boeken geschreven. Ook op kerkelijk gebied bewoog hij zich met gemak, vooral ten opzichte van bijbeldrukken en psalmboeken. Het belangrijkste heeft hij echter wel geschreven op het gebied der muzikale kunst. Muzikaal aangelegd, door het kunnen bespelen van eenige instrumenten in staat zich ook praktisch met muziek bezig te houden, heeft hij aan de muziekwetenschap onschatbare diensten bewezen en is daardoor zijn werken op dit gebied zeer belangrijk en vrucht - dragend geweest. Voor iedereen die naar iets zocht, stond hij klaar om naar zijn beste weten inlichtingen te geven en haast nooit klopte men zonder resultaat bij hem aan.” JAN SIX. Dr. G. van Hoorn geeft de biographie van dezen bekenden Amsterdammer, eerelid van Amstelodamum. Wij mogen de feiten bekend veronderstellen en geven alleen den karakteriseerenden aanhef: „De Maatschappij der Nederlandsohe Letterkunde vraagt een levensbericht waarin vooral de aandacht wordt geschonken aan de geschriften der overledenen. Van vele geleerden zou dit bericht kunnen bestaan uit twee afzonderlijke hoofdstukken, die soms weinig innerlijk verband vertoonen; over den ontwikkelingsgang van den man van wetenschap, zooals die zich af spiegelt inde reeks zijner werken; over den loop van zijn particulier leven. Bij dezen Amsterdamschen burger, lid vaneen oud patricisch geslacht, bezitter van veelsoortige kunstwerken, werd de richting van zijn studie in veel gevallen bepaald door den gang van zijn rijk en veelzijdig leven; zijn wetenschappelijke geschriften zijn steeds gekruid met persoonlijke ervaringen uit ver uiteenloopende maat - schappelijke kringen. Meestal zijn het korte artikelen, die soms onder een enkelen titel veelsoortige stof verbergen. Bij het bestudeeren van die alle vormt zich voor den geest van den lezer een beeld van het omvattende werk, dat nooit is geschreven, zwart op wit, maar dat bestaat door de persoonlijkheid van den schrijver, die de verspreide elementen tot een eenheid verbindt.” De. H. E. E. HUBEECHT, door mr. D. E. Lioni. Het slot luidt: „In bovenstaande regelen werd slechts een greep gedaan in het vele, door Hubrecht in zijn lang leven ten bate van zijn land en zijn stad gewrocht. „Zijn stad” worde onderstreept, want ofschoon niet te Amsterdam geboren en elders getogen, had hij al zijn liefde en toewijding verpand aan Neerlands hoofdstad, waarin hij 57 jaar heeft gewoond en gewerkt. Haar bloei stemde hem tot vreugde; daarentegen was het voor hem droefenis wanneer vrienden of bekenden na beëindiging van ambtelijke of commercieele loopbaan der stad den rug toekeerden. Zelfs kon hij in toorn ontsteken, wanneer goede werkers zich na volbrachte dagtaak naar de duinen of naar het Gooi spoedden; zijn dagtaak eindigde immers eerst, wanneer hij zich ter ruste begaf. Hubrecht heeft altijd en op ieder uur van den dag gewerkt, en als hij niet werkte, dan las hij. Verpoozing, afleiding heeft hij nauwelijks gekend, genoegens heeft hij nooit nagejaagd. Merkwaardig, dat de man, wien de aardrijkskunde als wetenschap 93