Tekstweergave van GA-1927_MB014_02074

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM die dagen was nog een concentratie van geestelijke krachten in één persoon mogelijk, zooals de moderne tijd zich die nauwelijks meer kan voorstellen. Vandaar ook de groote invloed, die Bnrman in zijn dagen kon hebben, daar zijn greep zich uitstrekte over alle terreinen van menschelijk kennen en kunnen. Hij was een figuur, die jaren lang zijn stempel drukte op het athe - naeum, zooals David Jacob van Lennep het een eenw later kon doen. Van Lennep ook was een geleerde, wiens fijne geest doordrong in alle terreinen van wetenschap en leven, die in volle vrijheid de vragen van mensch en maat - schappij poogde op te lossen, de man ten slotte, die den schoonen vorm ten volle meester was. Dat is inderdaad een schoon verleden, waarop Amsterdam trotsch kon zijn. Maar wij kunnen het nu wel erkennen: er lag in deze richting geen toe - komst meer. De ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek, de uit - breiding van het terrein van vorschen en denken inden loop der negentiende eeuw, maakte een steeds toenemende specialiseering onvermijdelijk. Mannen, in wier hoofd alleswas gevaren, wat in boeken stond, werden hoe langer hoe zeldzamer; ook haalde men hoe langer hoe minder uit boeken, maar uit natuur en leven zelf, waarvan boeken toch slechts de reflex kunnen zijn. Die specialiseering heeft zijn onmiskenbare bezwaren; analyse gaat veelal boven synthese; de eenheid der wetenschap, die wij toch altijd als postulaat moeten hoog honden, dreigt verloren te gaan. Maarde tijden eischten daardoor van het oude athenaeum nu eenmaal iets anders en meer dan het eigenlijk kon geven. Inde negentiende eeuw was de periode der athenaea stellig voorbij: in 1817 bezweek Harderwijk, in 1843 Franeker. Wat zon er met het Amsterdamsche athenaeum gebeuren? De vraag werd omstreeks het midden der eeuw hoe langer hoe meer klem - mend, naarmate de herziening der wetgeving op het hooger onderwijs met meer nadruk aan de orde kwam. Inde bevoegde kringen te Amsterdam werd het weldra duidelijk, dat het dilemma zoo moest worden gesteld: opheffing of omvorming tot een universiteit. Men heeft het laatste gekozen. Bij de wet van 1876 werd aan de gemeente Amsterdam toegestaan haar athenaeum tot een universiteit in te richten: die universiteit zou alle rechten verkrijgen van de rijksuniversiteiten, mits zij ook op denzelfden voet werd ingericht. Een volkomen billijke regeling; rechten en plichten wegen hier, zooals het behoort, tegen elkander op. Te - recht heeft Amsterdam deze regeling aanvaard. Tot moeilijkheden heeft zij nimmer aanleiding gegeven: in 1920 is zij inde nieuwe wet bevestigd. De staat heeft nooit moeilijkheden inden weg gelegd; het is waar, dat de staat ook nimmer stoffelijk Amsterdam in dezen is tegemoet gekomen. Den 15 October 1877 is de universiteit van Amsterdam, zooals de offi - cieele naam werd en nog is, plechtig ingewijd. Er was groote belangstelling; er was sterke verwachting; er was blijde vreugde. Ha vijftig jaar mogen wij zeggen dat die belangstelling gegrond, die verwachting juist, die vreugde 74