Tekstweergave van GA-1927_MB014_02070

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMTJM leiding tot zelfstandige pachters, zoogenaamde vrijboeren. In 1827 waren 497 gezinnen en 385 daarbij ingedeelde weezen geplaatst, waarvan 60 gezinnen en 4 weezen uit Amster - dam. Opmerkelijk is het groot aantal Joden, zeker voornamelijk uit de hoofdstad. Dezen werden geconcentreerd in Willemsoord, waar in 1838 een school voor hen werd gesticht, tevens als synagoge gebruikt, waaraan een Joodsch godsdienstonderwijzer verbonden werd. Hog heden heet een deel van het dorp ~de Jodenhoek”, hoewel er geen enkele Israëliet meer woont. Van den Bosch heeft zich niet tot deze catagorie van hulpbe - hoevenden beperkt. In 1820 werd de Ommerschans, een verlaten fort, tot bedelaars - kolonie ingericht, spoedig gevolgd dooreen te Yeenhuizen. Ook voor deze kolonie leverde Amsterdam zijn contingent. Het groote Werkhuis inde Roeterstraat, gebouwd in 1779 tot 1782, dat in 1817 nog 1222 personen had moeten opnemen, zag zijn bevolking geleide - lijk afnemen. Het verloor zijn karakter van „huis van detentie en correctie” en kon zich voortaan bijna geheel bepalen tot het verschaffen van arbeid aan werkeloozen. De bede - laars werden inde koloniën van Weldadigheid onderhouden, voor ongeveer de helft van de kosten, welke hiervoor in het Werkhuis noodig waren. Inde bedelaarskolonies werden, behalve gevonnisden, ook vrijwilligers opgenomen. De Amsterdamsche commissaris van politie Ohristiaan Sepp Jz. maakte voor deze laatste categorie ijverig propaganda, te veel zelfs, want hij beloofde meer dan waartoe hij gerechtigd was. Sepp heeft twee bede - laarstransporten beschreven, die onder zijn geleide overgebracht werden, een inden winter in karren over de Yeluwe en een in het voorjaar over de Zuiderzee. Van veel ingrijpender belang voor Amsterdam waren echter de weezengestichten te Yeenhuizen, in 1823. Het Aalmoezeniersweeshuis beantwoordde niet meer aan zijn be - stemming. In 1815 had een oud-regent, C. van Vollenhoven, een boekje opengedaan over de wantoestanden op hygiënisch gebied welke er heerschten en de bedroevende resultaten met de ontslagen kinderen inde gewone maatschappij. Benige jaren later heeft Meuwen - huys dit bevestigd. In Yeenhuizen was de verpleging veel beter en goedkooper. Hoewel er inde jaren 1810 tot 1812 reeds weezen en vondelingen waren uitbesteed bij landbouwers, liet de Amsterdamsche bevolking de kinderen zeer ongaarne gaan. Men zag daarin een wegrukken uit de oude vertrouwde omgeving, die vervangen werd door de barre Drentsche hei, en ook een aanzienlijk verlies voor de talrijke leveranciers van het huis. Maarde re - geering dwong er toe, onder bedreiging de hooge subsidies te zullen intrekken. Het college van regenten en regentessen trad nu onder protest af en onder de bevolking ontstond zoo sterke tegenzin, dat de kinderen des nachts onder politiebewaking werden verscheept, omdat men verstoring van de orde vreesde. Ongeveer 1100 kinderen werden achtereen - volgens naar Veenhuizen overgebracht. Het waren de kleinste en zwakste, de flinke werden in Amsterdam gehouden en uitbesteed. Het groote Aalmoezeniersweeshuis kwam leeg te staan en werd weldra verbouwd tot Paleis van Justitie. Voor de stad beteekende deze sociale operatie een aanzienlijke bezuiniging: het Aalmoezeniersweeshuis had ruim vier ton gekost. Geheel ongelijk had de Amsterdamsche bevolking met haar verzet toch niet. De verzorging te Yeenhuizen was aanmerkelijk beter, maar ook daar kwamen ergerlijke misstanden voor, vooral in later jaren. De plaatsing na het ontslag kostte de grootste moeite. Ondanks deze nadeelen was toch een groote stap voorwaarts gedaan door doelmatiger verpleging van de verwaarloosde jeugd. Daardoor heeft de Maatschappij van Weldadigheid voor Amsterdam groote beteekenis gehad. Men mag aannemen, dat een kwart van de bevolking der gezamenlijke koloniën uit de hoofdstad afkomstig was. Ook op ander gebied was er een nauwe relatie. In het begin van de 19e eeuw werd de stede - lijke mestproductie (haardasch, faeoaliën, straatvuil, enz.) behalve inde veenkoloniën, in Groningen nog weinig aangewend voor bemesting. Een deel ging naar het agrarisch hooger ontwikkelde Zuid-lSTederland, de rest werd verwaarloosd. Van den Bosch vestigde reeds in 1818 daarop de aandacht en stelde o.a. vóór, om schuiten te leggen onder de openbare privaten aan de Amsterdamsche bruggen, hetgeen hem ook uit hygiënisch oogpunt wenschelijk toescheen. Werkelijk zijn voor de ontginningen der maatschappij 70