Tekstweergave van GA-1927_MB014_02042
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
„DE
NEPPERS,
ZIJ
NEPPEN”.
De
jongste
staking
der
taxi-chauffeurs
in
onze
stad
heeft
een
woord
aan
de
opper
-
vlakte
gebracht,
dat
velen
met
mij
niet
of
ternauwernood
zal
bekend
zijn
geweest:
het
werkwoord
„neppen”
en
wel
inde
beteekenis
van
(het
publiek)
bedriegen,
afzetten,
met
zijn
afleidingen:
nepper,
nepsysteem,
nepzaakje,
neppraktijk,
nepgarage,
anti-nep
-
staking.
Zoo
ontkennen
de
patroons
in
het
Handelshlad
van
11
Jan.
1927
(Ochtendblad)
in
verband
met
zekere
door
de
chauffeurs
gewraakte
maatregelen
„dat
dit
systeem
tot
„neppen”
(afzetten
van
het
publiek)
aanleiding
zou
geven”;
interessant
is
het,
dat
men
het
noodig
vindt
het
woord
te
expliceeren.
In
Het
Volle
van
denzelfden
avond
wordt
op
het
verweer
van
de
patroons
geantwoord
ineen
artikel
„de
anti-nep-staking”
ge
-
titeld,
gelijk
een
tegen
de
„nep-praktijken”
gericht
manifest
der
stakers
de
staking
noemde.
In
dit
artikel
komt
een
zin
voor:
„natuurlijk
zullen
de
patroons
niet
toegeven,
dat
hun
systeem
tot
„neppen”
prest”,
verder:
„het
geld
moet
worden
bijeen
„genept”.
In
het
Handelshlad
van
18
Jan.
(Ochtendblad)
staat
vanwege
de
stakende
chauffeurs
een
advertentie,
waarbij
het
publiek
wordt
aanbevolen:
„rijdt
bij
„anti-nep-garages”
”.
In
De
Groene
Amsterdammer
van
29
Jan.
wordt
vaneen
onzer
raadsleden
door
Barbarossa
het
volgende
gezegd:
„hij
teekent
snel
de
presentielijst
en
verdwijnt
daarna
inde
cel,
de
chefbode
vertelt
mij,
dat
ze
hem
gistermorgen
pas
ontdekt
hebben,
maar
hij
wou
er
nog
niet
uit,
hij
kon
nog
maar
altijd
geen
verbinding
krijgen
met
de
„Neppers”
”.
Terwijl
deze
bewijsplaatsen,
die
natuurlijk
gemakkelijk
met
citaten
uit
andere
dag
-
bladen
uit
de
stakingsperiode
zouden
zijn
te
vermeerderen,
op
een
zekere
verbreiding
van
het
woord
„neppen”
wijzen,
is
het
eigenaardig,
dat
een
vrij
groot
aantal
personen,
met
wie
ik
erover
sprak,
uit
zeer
verschillende
kringen,
het
woord
nimmer
hebben
ge
-
hoord.
Zoo
kan
ik
vermelden,
dat
dr.
A.
Beets
te
Leiden
(de
schrijver
van
het
artikel
over
den
„Jordaan”
in
dit
maandblad
blz.
21),
die
de
laatst
verschenen
drukken
der
Woordenlijst
van
de
Vries
en
te
Winkel
heeft
bezorgd
en
redacteur
is
van
het
Woordenboek
der
Ned.
Taal,
het
woord
nooit
had
vernomen,
en
mij
ook
kon
mededeelen,
dat
bij
de
redactie
van
het
Woordenboek
het
woord
nog
niet
op
grond
van
eenige
bewijsplaats
is
geregis
-
treerd.
Trouwens
ook
de
jongste
(6e)
druk
van
VanDale
(1924)
kent
het
woord
niet.
Zelf
maakte
ik
in
Ootober
van
het
vorige
jaar
er
indirekt
kennis
mede,
toen
op
een
ver
-
gadering,
waar
over
de
tegenwoordige
toestanden
in
Rusland
gesproken
werd,
de
spreker
eenige
malen
de
„Nepleute”
vermeldde,
waarmede
hij,
gelijk
later
bleek,
de
menschen
der
n(ieuwe)
e(conomisehe)
p(olitiek)-organisatie
bedoelde;
maar
mijn
buurman,
wien
ik
vroeg
wat
dat
voor
lieden
waren,
antwoordde
het
woord
misverstaande
—;
dat
zijn
„bedriegers”.
Naast
de
vele
personen,
die
ik
sprak,
tot
wie
het
woord
nooit
was
doorgedrongen,
zijn
er
andere,
ook
weer
uit
verschillende
levenskringen,
die
het
heel
goed
kennen,
som
-
mige
zelfs,
volgens
hun
zeggen,
reeds
sinds
vele
jaren.
Vaneen
mijner
zegslieden
kreeg
ik
de
belangrijke
mededeeling,
dat
de
stakers
het
woord
niet
inden
oorspronkelijken
zin
gebruikten;
„neppen”
is
eigenlijk
het
publiek
bedriegen
en
wel
door
valsche
waren
voor
echte
uitte
geven,
als
voorbeeld
noemde
hij
de
betiteling,
die
een
jaar
of
wat
gele
-
den
op
zekere
personen
werd
toegepast,
die
hier
valsche
Perzische
tapijten
aan
de
markt
brachten:
„Teppichnepper”
werden
ze
inde
betrokken
kringen
genoemd.
Wat
er
bo
-
vendien
op
wijst,
dat
het
woord
uit
Duitschland
tot
ons
gekomen
is.
En
dan
is
het
zelf
-
standig
naamwoord
nepper
voor
falsaris,
vervalscher,
het
werkwoord
neppen
voor
ver
-
valschen,
sinds
jaar
en
dag
geijkt
inden
kunsthandel.
De
bekende
Rotterdamsche
jour
-
nalist
M.
J.
Brusse
heeft
er
niet
lang
geleden
inde
rubriek
Onder
de
Menschen
inde
Nw.
Bott.
Courant
een
feuilleton
over
geschreven
en
dit
als
10e
hoofdstuk
opgenomen
in
zijn
boek
„Knoeierijen
inden
Schil
dat
in
1926
bij
Brusse’s
Uitg.
mij.
te
Rotterdam
is
verschenen
en
waarop
de
heer
De
Balbian
Verster
zoo
vriendelijk
was
mijn
aandacht
te
vestigen.
In
dit
hoofdstuk,
dat
aanvangt
met
de
woorden,
die
ik
tot
opschrift
van
dit
artikel
koos,
is
herhaaldelijk
over
het
neppen
inden
schilderijenhandel
42