Tekstweergave van GA-1927_JB024_00085

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
genoemd als marktplaats. „Aan „dl mercttollen” vooral willen wij denken, als in 1275 doorgraaf Floris V aan „de luiden aan den dam van Aemstel” vrijdom van tol - geld geschonken wordt. Hun handel beperkte zich toen meerendeels tot het binnen - land”. En Floris kon dispensatie verleenen van de betaling der marktollen te Ouder - kerk, omdat hij juist in 1274, altijd volgens den heer Vander Loos, heer en meester was geworden in Amstelland. Tot zoover deze schrijver. In De Gids van 1908 dl. IV komt een opstel voor van prof. Oppermann, getiteld „Holland onder de regeering vangraaf Floris V”, dat een helder licht werpt op de economische toestanden in Holland inde laatste helft der 13e eeuw. Hoewel Amster - dam er niet noemenswaard in vermeld wordt, lijkt het ons toch van belang, de studie te benutten, daar onze voorstelling van het dorp aan den Amstelmond in dien tijd slechts aan volledigheid winnen kan, als wede toestanden inde aangrenzende gebieden beter kennen. Prof. Oppermann zegt dan, dat de Hollandsche steden eerst laat tot ontwikkeling kwamen, wat men ook wel beweerd heeft overeen vroegen opkomst. Er was slechts één stad van eenig gewicht; Dordrecht, dat gelegen was op het kruispunt der wegen van Duitschland naar Engeland en van Lübeck naar Brugge. De Dordsche kooplieden voorzagen Holland van Zuid-Nederlandsche en Rijnsche producten: wijn, laken, staal en ijzer, maar gingen ook naar Noord-Duitschland om haring tegen zout en lijnwaad te ruilen. Reeds in 1200 hadden Dordsche kooplieden zich tot een hanze aaneenge - sloten en wisten vangraaf Willem I de toestemming voor een raadsbestuur te ver - krijgen. Welken weg de kooplieden naar Lübeck namen, zegt de schrijver niet explicite, maar aangezien men moeilijk aan een weg over de Noordzee kan denken, bedoelt hij zeer waarschijnlijk den bekenden binnenweg over Haarlem, het IJ en de Zuiderzee. Leiden, Haarlem, Delft en Alkmaar waren inde 13e eeuw nog onbeteekenende plaatsen. Het waren steden van visschers, scheepsbouwers en handwerkslieden. De handel, die zij dreven, strekte zich niet verder uit dan tot het binnenland en het Sticht Utrecht. Haarlem schijnt hier toch volgens Oppermann zelf een uitzondering op gemaakt te hebben, want slechts een halve pagina verder schrijft hij, dat deze stad kustvaart uitoefende naar den Wezermond. Het IJ was de weg, waardoor Holland met de Zuider - zee in verbinding stond, en deze weg nu werd meer en meer als poort van Holland onmogelijk, doordat aan weerszijden zich kleine, nagenoeg onafhankelijke, dynasten hadden opgeworpen, Gijsbrecht van Aemstel en Jan Perseyn. „Sinds Amsterdam omstreeks ’t jaar 1250 gesticht werd, was ’t met de kustvaart van Haarlem naar den 35