Tekstweergave van GA-1927_JB024_00076
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
iets
gedaan
buiten
de
stad,
en
alleen
Amsterdamsche
schepenen
mogen
ten
civiele
optreden
voor
een
poorter.
Het
„jus
de
non
evocando”
in
zijn
scherpsten
vorm.
De
Amsterdammers
kregen
zelfs
in
1342
niet
hun
zin
in
dit
opzicht.
„Ende
wat
die
scepene
wisen
voer
recht,
dat
sel
voertgaen”.
Een
verzoek
dus
om
versterking
van
de
macht
der
schepenen.
„Item
alle
welcore,
die
die
scoute
mitten
scepene
ende
mitten
rade
maken
ende
overeendraghen,
die
sel
men
ghebruken
ende
houden
binnen
der
poerte
durende
also
langhe
alse
hem
goet
donket
ende
te
vernuwen,
wanneer
si
willen
.
Volgens
de
keur
van
1300
mochten
alleen
schout
en
schepenen
keuren
maken.
„Ende
dese
boete
van
dien
welcoere
sel
hebben
die
here
die
ene
helft
ende
die
poerte
die
ander
helft”.
Inde
keur
van
1300
wordt
wel
gesproken
van
boeten
bij
vechtpar
-
tijen
en
de
verdeeling
daarvan,
maar
niet
van
boeten,
die
gesteld
waren
op
het
over
-
treden
van
keuren,
die
van
het
stadsbestuur
uitgingen,
nog
minder
natuurlijk
óver
een
verdeeling
daarvan.
„Item
waer
dat
saké
dat
een
poerter
lam
jof
doed
ghesleghen
worde
buten
der
vrihede
van
Aemstelredamme,
so
moeghen
wi
dien
poerter
weder
binnenhalen
ende
die
misdaed
daer
binnen
berechten”.
Ook
dus
als
een
Amsterdammer
aangerand
werd
dooreen
niet-Amsterdammer,
dan
moest
deze
toch
te
Amsterdam
terecht
staan.
Blijkbaar
gunden
de
Amsterdammers
het
„jus
de
non
evocando”
niet
aan
anderen.
Dit
zijnde
voornaamste
afwijkingen
van
de
keur
van
Gui
van
Avennes.
Eender
sterkste
indrukken,
die
het
verzoekschrift
nalaat,
is
wel,
dat
de
raden,
de
latere
burgemeesters,
vaker
genoemd
worden.
Gui
van
Avennes
benoemde
den
7
den
November
1305
Berndvan
den
Dorenwerde
tot
baljuw
van
Amstelland
en
Gooiland.
Van
dezen
ambtenaar
zijn
rekeningen
bewaard
gebleven
van
uitgaven,
over
de
jaren
1305
—1307,
die
hij
krachtens
zijn
functie
doen
moest
en
klaarblijkelijk
later
van
den
bisschop,
zijn
meester,
terug
kreeg:
verschotten
-
rekeningen
dus.
Ze
gunnen
ons
een
blik
in
het
maatschappelijk
levender
bewoners
van
het
baljuwschap.
Wij
zien
Bernd
optreden
als
rechter,
maar
van
tijd
tot
tijd
deed
hij
ook
rechercheursdiensten,
terwijl
hij
tevens
toezicht
hield
op
dijken
en
sluizen.
Er
gaat
een
eigenaardige
bekoring
uit
van
die
dorre
rekeningen:
als
op
een
film
gaan
de
tooneeltjes
ons
voorbij;
tooneeltjes,
die
ons
doen
denken
aan
Breughel
of
Ostade.
Het
schijnt,
dat
Bernd
zijn
tenten
had
opgeslagen
op
het
slot
Vredeland.
Het
slot
diende
tot
gevangenis;
soms
presideerde
hij
hier
een
vergadering
van
schouten
der
verschillende
plaatsen;
hier
was
ook
de
stal
voor
zijn
paarden,
want
Bernd
was
bijna
26