Tekstweergave van GA-1927_JB024_00066
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Gouw
maakte
echter
aannemelijk,
dat
het
privilege
verleend
was
tusschen
21
Mei
1300
en
Juli
1301,
dus
tusschen
den
datum,
waarop
Gui
van
Avennes
beleend
werd
met
de
verbeurdverklaarde
goederen,
en
dien,
waarop
hij
bisschop
van
Utrecht
werd.
En
verder
maakt
hij
het
zeer
waarschijnlijk,
dat
het
geschonken
werd
kort
na
den
2i
sten
Mei.
Hoe
het
komt,
dat
het
charter,
dat
toch
gegeven
was
door
den
heer
van
Aemstel,
Woerden
enz.,
geregistreerd
was
ter
Leenkamer
van
Holland,
verklaart
Ter
Gouw
hiermede,
dat
graaf
Willem
111
in
1317
de
Amsterdammers
weer
„poorters”
noemde,
hoewel
hun
in
1304
het
poortrecht
ontnomen
was;
blijkbaar
moet
het
poort
-
recht
dus
weer
tusschen
1304
en
1317
verleend
zijn
volgens
hem,
en
Willem
111
deed
het
ten
overvloede
nog
eens
in
Den
Haag
registreeren.
Ook
Ter
Gouw
kwam
het
vreemd
voor,
dat
inden
brief
Amsterdam
zonder
meer
„poort”
werd
genoemd,
maar
hij
nam
op
gezag
van
Van
Wijn
aan,
dat
er
aan
het
privilege
van
1300
geen
ander
vooraf
was
gegaan,
dat
de
plaats
tot
poort
verhief.
Ter
Gouw,
die
het
waagde
het
vermoedelijke
voorkomen
van
onze
stad
in
1275
te
reconstrueeren,
gaf
ook
den
omvang
aan
in
1300.
Stellig
is
hij
voor
1300
dichter
bij
de
waarheid
gekomen
dan
voor
1275.
In
het
Noorden
werd
Amsterdam
natuurlijk
begrensd
door
het
IJ,
in
het
Westen
door
den
tegenwoordigen
Nieuwezijds
Voor
-
burgwal,
in
het
Zuiden
door
de
St.
Luciën-
en
Duifjessteeg
en
de
Lombardstegen,
welke
stegen
toen
grachtjes
waren,
in
het
Oosten
door
den
tegenwoordigen
Oudezijds
Voorburgwal.
Dat
op
de
plaats
van
de
Enge
Lombardsteeg
werkelijk
een
water
heeft
geloopen,
meent
Ter
Gouw
te
kunnen
bewijzen
met
behulp
van
de
houtsneekaart
van
Cornelis
Antoniszoon
van
1544.
En
op
de
plaats
van
de
Wijde
Lombardsteeg
moet
ook
een
grachtje
zijn
geweest,
want
ineen
schepenbrief
van
1453
wordt
naast
het
Celle
-
broedersconvent
1
~’t
Spuytgen”
vermeld,
ook
wel
„Cellebroersbeeck”
geheeten.
Het
laatste
watertje
komt
echter
niet
meer
voor
op
de
kaart
van
1544.
In
het
jaar
1505
was
dan
ook
aan
de
Leliebroeders
toegestaan,
een
gedeelte
van
~’t
Spuytgen”
te
overwelven,
onder
voorwaarde,
dat
het
doorvaarbaar
zou
blijven
voor
een
geladen
hooischuit.
Het
andere
einde
van
het
dwarsgrachtje
bleef
echter
nog
intact,
en
is
waarschijnlijk
in
1550
verdwenen,
toen,
volgens
het
jaartal
ineen
sluitsteen,
het
hoek
-
gebouw
van
den
Lombard
werd
gezet.
De
architect
G.
van
Arkel
was
zoo
gelukkig,
het
verwulft,
waarmede
onder
de
kerk
van
het
Cellebroedersconvent
~’t
Spuytgen”
was
overwelfd,
gedeeltelijk
bloot
te
leggen,
waarmede
hij
tevens
bewijzen
kon,
dat
1
Het
Cellebroedersconvent
stond
inde
Nes
tegenover
den
tegenwoordigen
Lombard,
waar
toen
het
Magdalenaconvent
was.
16