Tekstweergave van GA-1927_JB024_00064
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
aangezien
voor
„vrij”.
Hun
echtgenoot
en
waren
zij
meestal
nog
verplicht
te
zoeken
onder
de
aanwezige
hoorigen
van
het
platteland,
en
daar
de
kinderen
den
stand
van
de
moeder
aan
moesten
nemen,
waren
dezen
ook
hoorig.
Maar
dit
kon
vanzelfsprekend
ineen
zoo
bedrijvig
centrum,
zoozeer
verschillend
van
het
platteland,
niet
goed
tot
uiting
komen,
en
de
hoerigheid
verdween
dan
ook
metterdaad.
Alleen
de
oude
be
-
volking
bleef
bekend
als
hoorig,
en
zoo
is
het
mogelijk,
dat
Amsterdam
ook
nog
zekeren
tijd
na
1300
hoorigen
binnen
zijn
gebied
heeft
gehad;
maar
toen
nam
de
nivelleering
spoedig
haar
beslag.
Amsterdamwas
dus
een
„kolonie”,
zooals
b.v.
Brugge
en
Dinant
inde
ne
eeuw
reeds
worden
genoemd.
Voor
dergelijke
handelsplaatsen
komt
ook
de
naam
„emporium”
voor,
maar
geen
andere
betiteling
heeft
zich
zoo
ingeburgerd
als
die
van
„portus”
(=
haven),
welke
naam
reeds
inde
10e
eeuw
voorkomt.
De
latere
Nederlandsche
steden
heetten
alle
„poert”
of
„poort”
en
de
bewoners
„poorters”.
De
naam
„poort”
voor
een
stad
is
dus
niet
afkomstig
van
de
stadspoort,
immers
inde
Middeleeuwen
heette
zoo’n
bouwwerk
altijd
„poorthuis”.
Inde
Zuidelijke
Nederlanden
sloten
de
kooplieden
zich
meestal
aaneen
tot
koopmans
-
gilden.
Niet
alzoo
te
Amsterdam.
Wat
is
hiervan
de
oorzaak?
Zou
het
kunnen
zijn,
dat
deze
gelegen
was
inde
geringe
ontwikkeling
der
Amsterdamsche
kooplieden,
die
uit
visschers
waren
voortgekomen,
terwijl
ze
zich
niet
bevonden
ineen
beschaafd
milieu
als
Utrecht,
noch
nabij
een
administratief
centrum,
zooals
sommige
Vlaamsche
steden,
die
dikwijls
ontstonden
inde
schaduw
vaneen
„castrum”.
Maar
ook;
een
koopliedengilde
veronderstelt
een
geregelden
zelfs
een
eenigszins
gevestigden
handel.
Zou
nu
het
afwezig
zijn
van
zoo’n
gilde
te
Amsterdam
ook
hierin
kunnen
gezocht
worden,
dat
de
handel
van
Amsterdam
min
of
meer
clande
-
stien
was?
Nog
veel
later
zien
we
Amsterdam
tegen
een
monopolie
ten
strijde
trekken.
Het
kan
natuurlijk
ook
nog
zijn,
dat
het
dorpsbestuur
van
Amsterdam
ingesteld
is
juist
ten
behoeve
van
de
kooplieden,
als
een
soort
gildebestuur
dus.
De
grond,
waarop
Amsterdam
gebouwd
is,
behoorde
aan
de
heeren
van
Aemstel.
Zooals
de
meeste
andere
heeren
zullen
ook
zij
de
vorming
vaneen
dorp
niet
tegen
zijn
gegaan,
haar
veel
meer
hebben
bevorderd.
Immers
zij
beteekende
een
verruiming
hunner
inkomsten.
De
terreinen,
bestemd
voor
de
huizen,
behoefden
niet
groot
te
zijn,
en
elk
terrein
bracht
hun
een
zekeren
cijns
op.
Deze
cijns
werd
gewoonlijk
niet
te
hoog
genomen,
om
immigranten
te
trekken;
nog
meer:
deze
cijns
werd
een
keer
vast
-
gesteld
en
nooit
verhoogd.
Zoo
werd
bij
de
daling
van
de
geldswaarde
de
grondcijns
slechts
een
geringe
belasting,
maarde
waarde
van
het
huis
zelf
hield
gelijken
tred
met
genoemde
waardevermindering,
hetgeen
tot
uiting
kwam
bij
het
veranderen
van
den
14