Tekstweergave van GA-1927_JB024_00062
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
scepenen
maket,
die
moghen
si
houden,
also
langhe,
alse
hem
goed
dunket,
be
-
houden
den
Here
sijn
rechte”.
In
zijn
uitgave
van
de
Rechtsbronnen
van
Amsterdam
teekent
dr.
Joh.
C.
Breen
hierbij
aan:
„Het
komt
mij
voor,
dat
het
recht
van
schout
en
schepenen
om
keuren
te
maken
hier
niet
zoo
zeer
geschonken
als
wel
geconstateerd
wordt,
zoodat
het
niet
onwaarschijnlijk
kan
worden
geacht,
dat
het
reeds
voor
1300
door
hen
is
uitgeoefend”.
Men
vraagt
zich
af,
hoever
Amsterdam
dan
reeds
voor
1300
nog
maar
vaneen
stad
afwas.
Immers
ook
Fruin
noemt
het
artikel
uit
den
Leidschen
brief
van
1266
„wat
bij
de
acht
schepenen
en
bij
den
schout
gekeurd
en
gemaakt
wordt
ter
oorbaar
en
ter
vordering
der
poort,
zal
gestade
wezen
en
vastge
-
houden
worden
van
elk
een”,
het
voornaamste
artikel.
In
deze
bepaling
wortelde
de
zelf-regeering
van
de
stad,
en
zij
werd
de
oorzaak
vaneen
lange
reeks
van
keurboeken.
Trouwens
hoe
vaker
men
het
privilege
van
1300
doorleest,
hoe
minder
men
zich
aan
den
indruk
onttrekken
kan,
dat
Amsterdam
in
1300
geen
geweldigen
sprong
maakte.
Hij
komt
mij
voor,
dat
de
bestuurders
der
stad
er
niet
veel
nieuwe
bevoegd
-
heden
bij
kregen,
integendeel,
dat
de
bestaande
toestanden
in
hoofdzaak
werden
vastgelegd.
Er
schijnen
zich
moeilijkheden
voorgedaan
te
hebben
tusschen
regeerders
en
geregeerden,
welke
laatsten
den
landsheer,
in
casu
heer
Gui,
als
arbiter
hebben
ingeroepen.
Deze
heeft
dan
het
strafrecht,
de
toepassing
waarvan
de
meeste
moeilijk
-
heden
schijnt
veroorzaakt
te
hebben,
op
schrift
gesteld,
den
omvang
der
verschillende
boeten
vastgesteld.
Dit
kan
ons
niet
verwonderen.
Spraken
schout
en
schepenen
voor
1300
nog
recht
volgens
het
landrecht,
dan
zullen
zij
dikwijls
voor
de
zwarigheid
gestaan
hebben,
de
oude
boeten
in
natura
op
bevredigende
wijze
om
te
zetten
in
geldboeten,
hetgeen
ineen
modern
centrum
als
Amsterdamwas,
vergeleken
bij
het
platteland,
een
noodzaakwas.
De
artikelen,
waarin
schout,
schepenen
en
raden
genoemd
worden,
maken
ook
niet
den
indruk,
dat
deze
waardigheidsbekleeders
eerst
in
1300
ingesteld
werden.
Misschien
is
dit
een
nieuw
bewijs,
zij
het
dan
ook
geen
direct,
dat
het
stadsbestuur
hetzelfde
was
als
het
dorpsbestuur.
Niets
wordt
er
vermeld
omtrent
de
wijze
van
benoeming
van
schepenen
en
raden.
Of
dit
waste
vanzelfsprekend
om
het
inden
brief
te
noteeren,
öf
men
continueerde
eenvoudig
de
oude
benoemingswijze.
In
beide
gevallen
werden
de
schepenen
dan
benoemd
door
den
heer
uit
den
boezem
der
ge
-
meente,
die
al
of
niet
invloed
kon
doen
gelden,
terwijl
de
raden
niet
zoo’n
tweeslachtige
positie
hadden,
maar
zuiver
communale
vertegenwoordigers
waren.
En
om
nog
verder
te
gaan;
de
manier,
waarop
Gui
in
het
eerste
artikel
zijn
poorters
toespreekt
12