Tekstweergave van GA-1926_MB013_00048

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM Meyer’s verdiensten en bekwaamheden op tegenover Van Maanen en Van Lennep. Deze verwachtingen zijn niet beschaamd. Raepsaet, eender Belgische leden der commissie schrijft van hem: ~M. Meyer ... est un juif, mais trés instruit, rédigeant bien dans les deux langues”. De regeering benoemde hem tot ridder inde orde van den Nederlandschen Leeuw. Voor twee functies bedankte Meyer. De eene was het redacteurschap der Neder - landsche Staatscourant. De tweede was die van notabele der Hoogduitsche Commissie; op herhaaldelijk aandringen van regeeringswege aanvaardde hij deze functie, maar heeft haar reeds in 1818 weer neergelegd. Een jaar tevoren had hij zijn functie van rechter van instructie opgegeven, behalve om persoonlijke redenen, ook omdat hij de uitoefening van zijn ambt niet in overeenstemming kon brengen met het regeeringsbeleid. Van nu af ambteloos burger, vatte hij weer zijn praktijk als advocaat op. Zijn meest bekende pleidooi is dat voor zijn vroe - geren begunstiger Lodewijk Napoleon, voor de Haarlemsche rechtbank op 21, 22 en 23 Maart 1820, over het eigendomsrecht van het Pavil - joen inden Hout. In 1818 publiceert hij zijn meesterwerk „Esprit, origine et progrès des institutions judiciaires", dat hem in geheel Europa beroemd maakte. De critiek plaatste hem zelfs naast Montesquieu e.a. ~qui ont créé Thistoire de Tancienne Europe, en la tirant du chaos óu elle était plongée”. In deze jaren houdt Meyer ook verschillende voordrach - ten op letterkundig en historisch gebied voor de Tweede Klasse van het Instituut. Op deze plaats kan hiervan alleen genoemd worden die van 1820 over „Eenige bedenkingen over poorterij en de vergunning dier regten aan Amsterdam bij gelegenheid van den tolbrief bij vernieuwing gegeven inden jare 1291 . Meyer toont aan, dat Amsterdam niet zooals men meende bij de hernieuwde tolbrief van 1291 het „recht van poorte" (= stadsrecht) had gekregen. Ook is hij nog voorzitter eener commissie voor het maken van eene regeling der Israëlietische scholen te Amsterdam. Men kan niet zeggen, dat de regeering gebruik gemaakt heeft van Meyer's bekwaamheden, hoewel deze toch duidelijk bewezen waren. Bij zijn eervol ontslag als rechter in 1817 had de Koning zijn voornemen te kennen gegeven Meyer „opnieuw tot den dienst van het Rijk op te roepen en te bestemmen". Dit is slechts eenmaal, voor een tijdelijke functie gebeurd, toen hij in 1827 met Van Maanen e.a. werd benoemd ineen commissie, die de ingekomen ontwerpen vaneen schets voor beschrijving onzer vaderlandsche geschiedenis moest be - oordeelen. Als secretaris redigeerde hij het aan den Koning uitgebrachte rapport. Hoezeer hij als advocaat gezien was, blijkt uit zijn be - noeming in 1824 tot lid van den Raad van Disci - pline van de Orde der Advocaten, waarvan de bekende mr. Johannes van der Linden toen „batonnier” was. In zijn laatste levensjaren (1827 —1834) zien wij Meyer in correspondentie met rechtshistorici in Frankrijk, Engeland en Duitschland, o.a. met Savigny. Kort voor zijn dood ontving hij nog mededeeling van zijn benoeming tot ridder van het Legioen van Eer. De orde zelf heeft hij niet meer ontvangen. Op 54-jarigen leeftijd is hij op 6 December 1834 overleden. Ineen tweetal slothoofdstuk - ken wijdt mr. de Beneditty een beschouwing aan de waardeering der tijdgenooten van de wetenschappelijke verdiensten van Jonas Daniël Meyer. Met dit werk is de auteur erkent dit volmondig in zijn voorrede geens - zins een volledige biografie gegeven van deze merkwaardige persoonlijkheid. De bedoeling van den auteur was slechts om een lacune te overbruggen en anderen op te wekken tot het samenstellen vaneen meer volledige beschrij - ving. H. VAN DER BIJLL VRAGENBUS Inzendingen bij den secretaris, Amsteldijk 83 (na 7 Mei). VRAGEN. Waarom kent men aan de bekende schilderij in het Rijksmuseum van Rembrandt, waarop zijn zoon Titus van Rijn en diens bruid Magdalena van der Loo zijn voorgesteld, steeds den naam toe van „Het Joodsche Bruidje?" G. J. J. Bührman Jr. Ik herinner mij, dat ik het zal omstreeks 1880 of 1881 geweest zijn op een Zaterdag - middag door mijn vader meêgenomen werd naar Artis. Daar werd een telefoon vertoond, van de Groote zaal (muziekzaal) naar het hokje rechts van het tourniquet achter inden tuin. Wie weet daarvan wat naders mede te deelen? Misschien is het ook vóór ISBO geweest. Utrecht. E. Slijper ANTWOORD, Tuinhuizen: Inden tuin achter het huis Keizersgracht 160 bevindt zich een tuinhuis, naar den stijl te oordeelen, vermoedelijk uit het begin der achttiende eeuw, Het is geheel uit baksteen opgetrokken, terwijl het eigen - aardige ervan is, dat het bestaat uit twee verdiepingen, benevens een vliering, afgedekt met pannen. Het geheel is 10 M. hoog en waar - schijnlijk zoo hoog gemaakt om een kalen muur van de daarachter gelegen huizen op de Prinsen - gracht aan het oog te onttrekken. Aern. Driessen 40