Tekstweergave van GA-1926_MB013_00047
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
genoeg
zou
achten
tot
behoorlijke
waarneming
van
het
lidmaatschap
der
commissie.
De
fusie
van
beide
gemeenten
werd
bereikt,
die
vast
-
gelegd
werd
ineen
Koninklijk
Reglement.
4
Januari
1809
opende
Jonas
Daniël
Meyer
als
voorzitter
het
door
den
koning
benoemde
opperconsistorie.
Dat
koning
Bodewijk
ook
zijn
wetenschappelijke
verdiensten
op
prijs
wist
te
stellen,
blijkt
uit
zijn
benoeming
tot
lid
van
de
Tweede
Klasse
van
het
Koninklijk
Instituut
van
Wetenschappen
bij
de
oprichting
in
1808
(6
Mei).
Deze
tweede
klasse
was
speciaal
bestemd
voor
nationale
taal,
letterkunde
en
geschiedenis.
Tot
zijn
medeleden
behoorden
o.a.
Bilderdijk,
Siegenbeek,
Vander
Palm.
Meyer
bleef
zich,
ondanks
zijn
drukke
werk
-
zaamheden,
bezig
houden
met
wetenschappe
-
lijke
studies.
Uitvoerig
behandelt
mr.
de
Beneditty
al
zijn
werken.
Hoewel
Meyer
bij
de
inlijving
niet
veel
goeds
van
Napoleon
te
verwachten
had
om
zijn
trouw
aan
koning
Bodewijk
en
zijn
verdediging
van
diens
re
-
geeringsbeleid,
werd
zijn
openbaar
leven
met
deze
staatsrechterlijke
verandering
van
ons
land
geenszins
afgesneden.
Door
de
invoering
van
de
Code
Napoleon,
die
voor
de
meeste
Nederlandsche
juristen
een
veelal
onbetreden
terreinwas,
gaf
de
bezetting
van
de
magistratuur,
waaraan
Napoleon
met
het
oog
op
'n
goede
rechtspraak
veel
waarde
hechtte,
groote
moeilijkheden.
Door
den
in
-
vloed
van
Van
Maanen,
toen
eerste
president
van
het
Keizerlijk
Gerechtshof,
werd
ook
Meyer
bij
de
rechterlijke
macht
benoemd.
24
Januari
1811
werd
de
Rechtbank
te
Am
-
sterdam
opgericht.
Als
vierde
onder
de
namen
van
de
16
rechters
treft
men
mr.
J.
D.
Meyer
aan.
Meyer
heeft
zich
in
deze
functie
vooral
verdienstelijk
gemaakt
door
zijn
kennis
van
het
overgangsrecht,
waardoor
hij
de
rechter
-
hand
van
den
president
Scholten
van
Oud-
Haarlem
werd.
Het
Fransche
bestuur
heeft
ook
voor
andere
functies
beslag
gelegd
op
zijn
werkkracht
en
kennis.
9
Mei
1811
wordt
hij
benoemd
tot
lid
en
secretaris
van
den
Alge
-
meenen
Raad
van
het
Departement
van
de
Zuiderzee,
waartoe
Amsterdam
behoorde.
Ook
was
hij
redacteur
van
de
Courier
d’Amster
-
dam,
later
Staatkundig
Dagblad
van
het
Departe
-
ment
van
de
Zuiderzee
genoemd,
het
eenige
blad.
dat
in
het
departement
als
nieuwsblad
was
toegelaten.
De
Algemeene
Raad
van
het
Departement
van
de
Zuiderzee
hield
zich
bezig
met
belangrijke
economische
vraagstuk
-
ken,
zoo
b.v.
maatregelen
voor
betere
bevaar
-
baarheid
van
het
IJ.
Ook
nu
evenals
onder
het
koninkrijk
was
hij
de
schakel
tusschen
de
Hoogduitsche
Gemeente
en
het
algemeen
be
-
stuur.
Hij
had
de
leiding
bij
de
organisatie
der
kerkelijke
gemeente
en
bracht
daarover
verslag
uit
aan
den
gouverneur-generaal
Bebrun.
Hoe
Meyer
door
de
I'ransche
autori
-
teiten
beoordeeld
werd
blijkt
uit
brieven
van
De
Celles,
prefect
van
het
Departement
van
de
Zuiderzee,
en
den
Amsterdamschen
commis
-
saris
van
politie
Holtrop.
De
Celles
noemt
hem:
~le
juif
allemand
le
plus
instruit
et
plus
influent”
en
verder
„trés
souple,
trés
adroit,
plein
de
moyens”,
„servant
tour
a
tour
les
partis”
en
wat
erger
moet
geklonken
hebben:
„devoué
a
rAngleterre”.
Bij
Holtrop
wordt
hij
aldus
beschreven:
„jeune
homme
estimable
trés
instruit
et
savant;
si
ses
forces
physiques
peuvent
soutenir
ses
travaux,
il
est
pour
la
tache
a
laquelle
il
se
donne
un
homme
trés
précieux”
en
„assez
disposé
pour
la
système
francais”.
Toen
echter
op
15
November
ISI3,
na
het
vertrek
der
Fran
-
sche
troepen
de
opstand
in
Amsterdam
uitbrak,
heeft
Meyer
niet
stil
gezeten.
Toen
door
de
Nationale
Garde,
vooral
op
aandringen
van
Falck,
’n
stedelijk
tusschenbestuur
was
inge
-
steld
onder
voorzitterschap
van
mr.
J.
C.
van
der
Hoop,
werd
op
aandringen
van
Jeroen
de
Vries,
naast
Mendes
de
Leon,
als
tweede
Joodsch
lid
ook
Meyer
hierin
opgenomen.
Door
de
benoeming
aan
te
nemen
waagde
Meyer
niet
alleen
zijn
loopbaan,
maar
ook
zijn
leven.
Dit
bestuur
wilde
slechts
de
orde
handhaven
en
zich
verder
neutraal
houden,
hoewel
Falck,
en
met
hem
Meyer,
wel
de
algemeene
maat
-
regelen
door
het
Haagsche
Driemanschap
ge
-
nomen
om
ons
vaderland
zijn
onafhankelijk
-
heid
terug
te
geven,
wilde
volgen.
Voor
be
-
hoorlijke
functioneering
der
loopende
admini
-
stratie
verdeelde
het
voorloopig
bestuur
zich
ineen
vijftal
commissies
voor
militaire
zaken,
burgerlijke
stand,
financiën,
Hollandsche
schouwburg
en
politie.
Deze
laatste
commissie,
die
werkzaamheden
had
„zoo
moeilijk
en
van
het
hoogste
belang”,
bestond
uit
de
heeren
Brugmans,
Elias
en
Meyer.
De
Fransche
autoriteiten
vertrouwden
de
commissieleden
niet,
ondanks
het
herhaaldelijk
uitgesproken
beginsel,
dat
handhaving
der
rust
en
niet
een
omwenteling
het
doel
was.
Speciaal
op
Meyer
had
men
wantrouwen.
De
Celles
schrijft;
„on
peut
assurer
que
c’est
lui
qui
dirigea
en
grande
partie
les
affaires”.
Ondanks
het
gevaar,
dat
voor
hem
als
regeeringsambtenaar
in
zijn
optreden
lag,
heeft
hij
zijn
houding
niet
ver
-
anderd
en
nog
in
1820
getuigt
hij:
„Ik
ben
nog
heden
overtuigd,
dat
ik
inde
gegeven
om
-
standigheden
in
geen
ander
besluit
had
kunnen
deelen”.
Zoo
begon
voor
Meyer
op
drie
en
dertigjarigen
leeftijd
een
nieuwe
periode
in
zijn
leven,
In
Maart
1814
behoort
hij
tot
de
vergadering
der
Notabelen,
die
de
Grondwet
moet
beoordeelen.
In
het
volgend
jaar
vervult
hij
de
belangrijke
functie
van
secretaris
der
commissie
voor
de
samenstelling
vaneen
Grondwet
na
de
vereeniging
met
België,
en
redigeert
zoo
de
notulen
dezer
commissie.
Tijdens
deze
werkzaamheden
is
hij
in
zijn
ambt
van
rechter
van
instructie,
dat
hij
bij
de
omwenteling
had
behouden,
vervangen
door
mr.
Clifford.
Falck,
die
wegens
deze
benoeming
vele
aanmerkingen
te
hooren
kreeg,
somt
39