Tekstweergave van GA-1926_MB013_00036

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM stadshistorie maken. Vooral eender gilden, dat der chirurgijns, heeft een zekere beroemdheid verkregen, en de waag gemaakt tot een attractie van burger en vreemde - ling. De volgende gilden vonden inde waag een zetel: het metselaarsgilde St. Barbara, het schildersgilde St. Lucas,: het smedengilde St. Eloy, het chirurgijnsgilde, het leesten-, schaatsen- en klompenmakersgilde, het koek-, beschuit- en pasteibakkers - gilde, ten slotte het schoenmakersgilde (in het bijgebouwtje). Het eerste gilde kreeg zijn opgang inden nieuw gebouwden toren aan de N. O. zijde. Een sierlijk poortje werd aangebracht, vertoonende o.a. allerhand metselaarswerktuigen en, ineen médaillon het borstbeeld vaneen man, een gekroonden troffel vasthoudende. In dezen persoon meenen sommigen Hendrik de Keyzer te herkennen. Inden toren werden raampjes aangebracht, van buiten kunstig met kleine roode steentjes om - metseld; doch de schoonste versieringen vonden inwendig plaats. Geheel het trappen - huis, en zelfs het boventrapje en zoldertje zijn voorzien van kunstig metselwerk, in baksteen en marmer. Al deze versieringen, evenzoo die, welke zich in het portaaltje en de gildekamer zelf bevinden, zijn blijkbaar proefstukken van de gezellen, die in dit gilde werden opgenomen. Als vergader- en feestlokaal had het gilde de beschikking over de ruime kamer, die uitzicht heeft op de Zeedijk. De toren, die als pendant van den vorigen dienst doet, werd bestemd voor het St. Lucasgilde. Ook dit gilde kreeg een zeer fraai poortje met afbeelding van den Heilige en een naast hem liggenden os. De hierop volgende groote toren aan de W. zijde kreeg de emblemen van het smedengilde, op eenvoudige, doch ook smaakvolle wijze inde poort aangebracht. Deze toren heeft geen trappenhuis; de gildekamer was dus gelijkvloers. Ten slotte had het chirurgijnsgilde zijn opgang inden Z. O. voortoren dooreen, alweer aardig,poortje. Interessantis de verscheidenheid, die de architect in deze vier poortjes, alle van dezelfde grootte, heeft weten aan te brengen; zij getuigen vaneen rijken geest, zooal niet door Hendrik de Keyzer zelf ontworpen, zullen ze toch zeker onder zijn directen invloed zijn ontstaan. Het chirurgijnsgilde had op zijn poort staan: „Collegium chirurgicum” en „Theatrum anatomicum”, terwijl een Hippocrates het fronton sierde. Bovendien was de deur door G. de Lairesse beschilderd met een skelet met toepasselijke spreuk. Niet deze I.atijnsche regel, doch het skelet zelf werkte blijkbaar aanstekelijk op de straatjeugd. Het werd ernstig beschadigd en toen dit na twee keer overschilderen, en het plaatsen vaneen hek ervoor, niet ophield, heeft men ten slotte den dood maar zijn congé gegeven. Het gilde hield zijn bijeenkomsten inde kamer boven het oude voorportaal, dus uitziende op de St. Antoniesbreestraat. Sectie op lijken werd hoogstwaarschijnlijk verricht inde bovenverdieping van den zwaren zij toren, waarin gelijkvloers het smedengilde huisde. Men meent namelijk inden achtergrond van de bekende schilderij: „de Anatomische les van Dr. Nicolaas Tulp”, door Rembrandt op zijn 28ste jaar ge - schilderd, de constructie dezer torenkamer te herkennen. De sectie op lijken was toen nog iets bijzonders, vooral daarom, omdat het zeer moeilijk was, zich het noodige materiaal te verschaffen. Amsterdam is hierin den anderen steden der Vereenigde Provinciën voorgegaan. (Reeds in het midden der 16de eeuw verleende Philips II octrooi tot het benutten vaneen lijk per jaar vaneen geëxecuteerde voor anatomische doeleinden). Deze tak van wetenschap heeft hier ter stede een grooten roep verkregen, waaraan zeker de namen der uitstekende praelectoren en professoren niet vreemd zijn. Wij noemen hiervan uit het tijdperk van de gilden Sebastiaan Egbertsz., Fonteyn (den lijfarts van Prins Maurits), Nic. Tulp, J. Deyman, Frederik Ruysch, W. Röell en Petrus Camper. De anatomische demonstraties vonden in het eerst plaats op de verdieping van de tegenwoordige St. Pietershal; toen men daar moeilijkheden kreeg met de daarnaast, in hetzelfde gebouw vergaderende rederijkerskamer. „In liefde bloeiende”, is de anatomie verplaatst naar het waaggebouw, waarschijnlijk inde reeds aangeduide torenkamer. In 1639 intusschen verhuist de anatomie wederom 28