Tekstweergave van GA-1926_MB013_00032

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM zijn geweest. Vaneen later verblijf van Law te Amsterdam is niets bekend, al heette het ook in 1720, dat hij zich hier verborgen hield. Waarschijnlijk is het evenwel niet. H, B. Jubileum van het Verkeerswezen. Den i3den Februari werd in het Stedelijk Museum door den Burgemeester eene tentoon - stelling geopend betreffende het verkeers - wezen. Zij is georganiseerd door den hoofd - inspecteur van het bureau verkeerswezen, ons medelid den heer C. Bakker, naar aanleiding van het feit dat het juist een eeuw geleden is, dat het toezicht op het vervoer en verkeer in de stad eene belangrijke reorganisatie onder - ging. De tentoonstelling, waar men oud en nieuw bij elkaar vindt is een bezoek zeer waard. Naast oude afbeeldingen en oude ver - ordeningen op het verkeer, vindt men de nieuwste snufjes op het gebied der veiligheids - politie, zoowel uit het binnen- als uit het buitenland. Vóór 1826 had men commissarissen van het Voerwezen. die geene bezoldiging uit de stads - kas genoten, doch wier inkomen bestond uit de vergoeding, die voor keuringen van rijtuigen en consenten aan rij tuighouders moest worden betaald, en verder uiteen aandeel inde boeten, die wegens overtredingen werden opgelegd. In Januari 1826 verscheen een besluit der Re - geering waarbij bepaald werd, dat noch aan - brengers, noch ambtenaren, belast met de vervolging van plaatselijke reglementen van politie, voortaan aandeel inde boeten zouden hebben. Daardoor werd het noodig de ordi - nantie op het vervoerwezen te herzien. Op 31 Januari 1826 trad eene nieuwe verordening in werking. Dit feit, waardoor het toezicht op het verkeerwezen een meer ambtelijk karakter kreeg wordt thans herdacht. Aan het Geïllu - streerd Gemeenteblad, VII. 6, is nog het volgende ontleend. De nieuwe ordonnantie van 1826 bracht meer veranderingen, dan er ingevolge de aan - schrijving van 11 Januari waren vereischt. Het was namelijk de bedoeling tevens paal en perk te stellen aan het zich steeds uitbreidende aantal ongelukken. Er kwam nu een „Commis - sariaat” voor het vervoerwezen. Twee commis - sarissen werden aangesteld en wel een wagen - maker en een hoefsmid. Dat de functionarissen uit deze beroepen werden gekozen, wijst er duidelijk op, dat inspectie hoofdzaak zou zijn. De driemaandelijksche inspecties, welke thans nog bestaan al is het te keuren materiaal dan wat veranderd dateeren reeds van 1826. De goedgekeurde rijtuigen kregen een merk en de afgekeurde trouwens ook. Op het rijden met afgekeurde wagens stond een hooge boete. Tenslotte waren er nog voorwaardelijk goed - gekeurde rijtuigen, die een goedkeuringsmerk konden krijgen, zoodra de voorgeschreven reparatiën waren aangebracht. Het rijden met ondeugdelijk materiaal leidde niet alleen tot boeten, maar zelfs tot intrekking van het patent als stalhouder of als voerman, dit laatste natuurlijk alleen voor zoover het betreft: bedrijfsrijtuigen. Boeten waren verder gesteld op „kwade bejegening” van passagiers en op het dronken op den bok zitten. Ook de sleepkoetsjes waren aan de inspectie onder - worpen. De eerste inspectie geschiedde einde Juli 1827. Waren de inspecties hoofdzaak, al spoedig namen B. en W. ook andere verkeersmaat - regelen. Voor St. Nicolaasavond van 1832 werd voor de eerste maal het één-rlchtings - verkeer inde Kalverstraat voorgeschreven en in 1842 werd het permanent. De eerste maxi - mum-snelheid dateert reeds van 1827. Ter voorkoming van alle ongelukken en schade aan gebouwen, straten, riolen en regenbakken werd bepaald, dat postwagens, diligences, vol geladen karren en vrachtwagens inde stad stapvoets zouden mogen rijden, De commissarissen hadden geen politioneele bevoegdheden en daardoor waren zij niet altijd in staat zich geheel te doen gelden. Ten - einde hen nu met meer kracht inde betrekking werkzaam te doen zijn, werden zij, op 30 Decem - ber 1854, als inspecteur, ingelijfd bij de politie. Sindsdien maakt het voerwezen een onderdeel uit van de politie. Het werk der inspecteurs bleef voorloopig nog beperkt tot het inspec - teeren van voertuigen, maar dat begon allengs meer werk te eischen, want kort na 1840 deden de omnibussen hun intrede in Amsterdam. Kr waren bijna evenwel ondernemingen als om - nibussen en de miniatuurondernemingen be - concurreerden elkaar, dat het een lieve lust was. Winst maken was hoofdzaak, aan het materiaal werd weinig zorg besteed en de inspecteurs hadden handen vol werk. In 1872 veranderde de toestand. De Amsterdamsche Omnibus Maatschappij werd opgericht, de kleine ondernemingen verdwenen. De diensten kwamen nu in handen van één degelijk werken - de onderneming, welke een voorloopster van de tram is geworden. De eerste paardetram verscheen reeds in 1876; de onmibussen ver - dwenen, ook het aantal huurrijtuigen nam af: Amsterdam werd een rustige stad, waarin geen verkeersvraagstuk bestond. Zoo kalm was het, dat de inspecteurs van het voerwezen verdwenen. Er bleef slechts één hoofdinspec - teur, met een brigadier en vier agenten, over. Na alle moeilijkheden op het gebied van rijden, was Amsterdam in het einde van de 19e eeuw een veilige stad geworden! Joh. C. B. 24