Tekstweergave van GA-1926_MB013_00019
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
AMSTELODAMUM
niet
naar
de
waarschuwingen
en
vertrok.
De
tocht
liep
wonder
boven
wonder
goed
af,
maarte
Amsterdam
wachtte
reeds
een
menigte
nieuwsgierigen
op
hem;
want
eenige
vaartuigen
uit
Zaandam,
die
hem
voorbij
waren
gezeild,
brachten
naar
Amsterdam
het
nieuws,
dat
de
Tsaar
ineen
boeier
uit
Zaandam
was
vertrokken.
Vertoornd
over
het
opdringen
van
de
menigte
ranselden
de
Tsaar
en
zijn
metgezellen
eenige
mannen
af,
die
al
te
opdringerig
waren.
Zoodoende
ontstond
er
een
algemeen
gevecht.
De
toegesnelde
politie
herstelde
echter
de
orde
en
Peter
werd
onder
geleide
naar
het
Oude
Zijds
Heerenlogement
gebracht,
dat
aan
het
gezantschap
tot
verblijfplaats
was
aangewezen
en
waar
reeds
eenige
ambtenaren,
die
vooruit
waren
gezonden
om
alles
in
gereedheid
te
brengen,
toefden”.
Dat
was
Zondag
25
Augustus
1697.
Twee
dagen
daarna
deed
het
groote
gezantschap,
waarbij
de
Tsaar
zich
als
gewoon
officier
had
aangesloten,
zijn
plechtigen
intocht
in
Amsterdam,
~Niet
ver
van
de
stad
stond
de
troep
van
Bogdan
Pristaw
op
de
groote
gezanten
te
wachten.
Kort
daarna
ontmoette
de
stoet
de
overheid
van
Amsterdam
en
vele
vooraanstaande
burgers.
Er
werden
van
beide
kanten
redevoeringen
gehouden,
waarna
de
gezanten
ineen
rijtuig
plaats
namen;
voor
de
overige
leden
van
het
gezantschap
waren
49
wagens
medegebracht,
terwijl
het
gevolg
en
de
bedienden
den
plechtigen
intocht
te
paard
moesten
doen.
Het
rijtuig
van
de
gezanten
werd
omringd
door
de
Russische
heiduks
en
een
Hollandsch
escorte
en
de
stoet
begaf
zich
naar
Amsterdam.
De
schit
-
terende
gewaden
van
de
gezanten
en
van
het
gevolg
trokken
de
aandacht
van
de
burgerij
van
Amsterdam.
De
hoop
van
de
menigte
den
jongen
Tsaar,
over
wien
toen
reeds
vele
verhalen
de
ronde
deden,
te
zien,
bleek
echter
ijdel;
want
Peter
nam
plaats
ineen
van
de
achterste
wagens
en
was
als
gewoon
edelman
gekleed.
Onder
gejuich
van
de
burgerij,
kanonschoten,
tromgeroffel
trok
men
naar
het
Heerenlogement,
dat
als
verblijfplaats
voor
de
Russen
was
ingericht”.
De
gezanten
bleven
eenigen
tijd
in
Amsterdam,
waar
de
overheid
zich
inspande
om
hun
het
verblijf
zoo
aangenaam
mogelijk
te
maken.
De
Russen
gebruikten
hun
tijd
om
Amsterdam
te
bezichtigen;
zij
bezochten
het
raadhuis,
de
weeshuizen,
de
gevangenis
enz.
Ter
hunner
eer
werd
een
spiegelgevecht
van
zeeschepen
georgani
-
seerd,
waaraan
Peter,
zoogenaamd
incognito,
persoonlijk
deelnam.
Verder
werden
feesten
georganiseerd,
een
schitterend
vuurwerk
afgestoken,
tooneelvoorstellingen
gegeven.
Den
n
September
hadden
de
gezanten
en
de
Tsaar
te
Utrecht
een
onderhoud
met
den
Koning-Stadhouder.
„Den
27
September
namen
de
gezanten
afscheid
van
de
regeering
van
Amsterdam,
waarbij
van
beide
kanten
redevoeringen
werden
ge
-
houden;
uit
de
redevoering
van
de
burgemeesters
van
Amsterdam
zou
men
opmaken,
dat
de
regeering
van
deze
stad
de
hoop
koesterde,
dat
de
gezanten
niet
meer
naar
Amsterdam
zouden
terugkeeren,
maar
uit
Den
Haag
naar
het
buitenland
zouden
vertrekken.
Dit
verlangen
was
volkomen
begrijpelijk,
daar
het
verblijf
van
het
groote
gezantschap
de
stad
veel
geld
kostte”.
Deze
wensch
is
evenwel
niet
vervuld.
De
onderhandelingen
in
Den
Haag
liepen
eigenlijk
op
niets
uit;
politiek
gewin
bracht
de
reis
aan
Peter
niet
of
nauwelijks.
Reeds
den
28
October
had
de
afscheidsaudiëntieplaats
;
den
9
November
vertrok
de
ambassade
weer
naar
Amsterdam.
De
Staten-Generaal
beschouwden
daarmede
de
zaak
als
afgedaan
;
zij
hoopten,
dat
het
kostbare
gezantschap
nu
ook
spoedig
zou
afreizen.
Maar
ook
deze
hoop
bleef
onvervuld
;
de
Russen
zijn
nog
zes
en
een
halve
maand
in
Amsterdam
gebleven
;
eerst
den
26
Mei
1698
verlieten
zij
voor
goed
de
stad.
Die
tijd
is
door
Peter
besteed
aan
het
aanknoopen
van
allerlei
betrekkingen
met
kooplieden,
zeevaarders,
scheepsbouwers,
ingenieurs
enz.
Vooral
voor
den
scheeps
-
bouw,
dien
hij
in
Rusland
wilde
invoeren,
interesseerde
hij
zich
bijzonder.
„Peter
wilde
zich
daarbij
niet
alleen
in
het
scheepsvak
bekwamen,
hoewel
hij
graag
met
de
bijl
werkte,
maar
ook
op
de
hoogte
komen
van
de
theorie
van
den
scheepsbouw,
11